Het pakt wat anders uit dan voorzien. De overstromingen van rond de jaarwisseling hebben een deken van slib over het gebied gelegd. Hoe dichter bij de rivier, hoe zandrijker deze smurrie was. Ons ex-weiland en de vroegere maisakkers zouden daardoor een meer gevarieerde vegetatie gaan dragen. Een extra belofte in die richting leek het feit dat zelfs in mei nog stukken maisakker blank stonden.
Vergeet het maar. In plaats van variatie is er méér uniformiteit dan er ooit geweest is sinds de laatste maiskolven hier werden afgesneden. Tot nu toe waren er duidelijke verschillen tussen drie, zelfs vier stukken maisakker. Die verschillen zijn nagenoeg verdwenen, misschien juist wel door de sliblaag die alles heeft toegedekt. Overal groeit de gehate Akkerdistel. Alles is prachtig paars en overal zweeft het pluis waarmee het distelzaad zich laat vervoeren. Een goede tweede is de Zwarte Mosterd, die met zijn gele bloemen vorig jaar het derde deel van het maisveld domineerde. Deze pionier had in dit tweede jaar weg moeten zijn, maar dooradert in plaats daarvan nu al het vroegere boerenland met geel. Bijen en vlinders hebben er een hele klus aan: Dagpauwoog, Atalanta, Distelvlinder, Kleine Vos, Koolwitje en Geaderd Witje zijn gesignaleerd. De aanblik is prachtig, al raakt de doorgewinterde natuurliefhebber er niet bepaald opgewonden van.
Met prof.dr. Victor Westhoff, gezaghebbend plantkundige, komen we bij onze eerste halte, het vroegere weiland. De patronen die de grazers hier hebben geschapen bestaan nog. Ze zijn zelfs scherper geworden. De paarden onderhouden onregelmatig gevormde gazonnetjes met hier en daar een polletje brandnetels of Reukloze Kamille. Verder staat er bijvoorbeeld Canadese Fijnstraal, en Steenraket. De gazonnen worden begrensd door muren van distels; smalle gangen leiden van het ene grasveld naar het andere. Het lijkt er op dat het vee wat terrein verloren heeft aan de distels.
Westhoff slaagt er niet in iets van botanisch belang te ontdekken. 'Op het ogenblik stelt het nog niks voor. Allemaal doodgewone planten, dus geen winst voor het natuurbeheer. Dat komt door gebrek aan dynamiek. Er verandert hier te weinig. Je zit te ver van de rivier af (enkele honderden meters, HB) en er is dus te weinig mechanische werking van het water. Dichter bij de rivier heb je dat wel, en dan hebben distels veel minder kans. Ze zijn er wel, maar in veel kleinere groepen. Dan komt er ruimte voor andere soorten.' Tussen het weiland annex maisveld en de rivier is nog een dijkje dat bij de recente vloed is overstroomd, maar wel heel is gebleven. Westhoff vraagt zich af of je zo'n dijk niet zou moeten doorsteken in plaats van te wachten op natuurlijk verval. Er zou dan meer van de door hem geprezen dynamiek komen.
Geen spoor in het weiland van eerder aangetroffen soorten zoals Kruldistel, Knikkende Distel, Zeepkruid en Doornappel. Misschien staan ze er wel maar zien we ze niet door de Akkerdistels. Ook de fossiele elzenstam die hier door de wintervloed is achtergelaten is onvindbaar. In de loop der maanden viel hij op een merkwaardige manier in een soort scherven uiteen. Nu zou hij langzamerhand het stadium van gruis moeten hebben bereikt. We zullen het niet weten: een half jaar geleden was hij het enige element in het landschap dat boven het maaiveld uit stak, nu is hij compleet door groen overwoekerd.
Op de grens tussen het weiland en de eerste maisakker volgen we het pad dat vroeger door de boer in stand werd gehouden en nu door grazers en recreanten. De maisakker zelf is ondoordringbaar. De distels groeien met honderden op een vierkante meter en ze bereiken een hoogte tot tweeëneenhalve meter. En dan te bedenken dat je hier in mei nog met je handen op je rug door het veld kon kuieren.
Westhoff vindt Akkerkers, een akkeronkruid dat door de boer van zijn akker geweerd moet zijn en nu nog even zijn kans grijpt. 'Typisch voor braakland.' Verder Canadese fijnstraal, Leeuwebekje, Kattedoorn en Watermuur. Het pad vertoont een wat grotere soortenrijkdom dan de velden zelf, voor zover we kunnen vaststellen. Natuurlijk: het is meer open en de concurrentie van de distels is minder. Maar afgezien van een enkel exemplaar van Stekelnoot, wat Kruisdistels en Zeepkruid is er niets dat Westhoff in vervoering kan brengen. 'Ik kan me best in het standpunt verplaatsen van een boer die zegt: moet dat nou, hadden we niet net zo goed akkers kunnen hebben? Overigens kan het zaad van al die distels weinig kwaad. Het pluis waait wel weg maar het zaad valt er snel uit en komt dus niet ver. Daar hebben boeren een verkeerd idee over.'
De botanicus troont ons mee naar dat deel van de Millingerwaard waar zijn voorkeur naar uitgaat: het duin in een honderd meter brede strook vlak langs de Waaloever. Het hoort, helaas, niet bij de 14 hectare die het onderwerp zijn van deze serie. Het is tot natuur benoemd enkele jaren voordat deze verslaggever ten tonele verscheen. Door de ligging staat het veel vaker en intensiever bloot aan de krachten van het water. 'Hier krijg je een begroeiingstype dat verder in Nederland nauwelijks meer voorkomt. Nog wel een enkele Akkerdistel, maar daarnaast nu Kruisdistel, Knikkende Distel (met karakteristieke hangende paarse bloem, HB), Sikkelklaver, Zeepkruid, Geoorde Zuring, Ruige Zegge, Stekelnoot, Veenwortel (een plant die zich afhankelijk van de omstandigheden tot land- of waterplant kan ontwikkelen, HB), Doornappel, Handjesgras, Wolfsmelk, Wilde Reseda, Zwarte Toorts.' Planten die niet allemaal zeldzaam zijn maar in het mobiele zand van het duin hun natuurlijke omgeving vinden: de Kweekgrasklasse, een plantengemeenschap die Nederlandse botanici pas sinds kort als zodanig kennen omdat ze uit Nederland zo goed als verdreven was. 'Als die natuurontwikkelingsjongens zeggen dat hun beheer de natuur verrijkt dan hebben ze voor dit gedeelte gelijk.' Vorig jaar groeide langs de rivier ook de Kleine Kaardebol. De plaats waar deze zeer zeldzame plant verscheen werd vervolgens door de paarden van de Millingerwaard uitgekozen als pleisterplaats. Na rijp beraad besloten de beheerders van het gebied, trouw aan hun ideologie, niet in te grijpen. Nu zijn de Kleine Kaardebollen weg. Westhoff heeft er vrede mee. 'Zo gaat dat. Ze komen vanzelf en ze gaan weer. Als ze de kans maar hebben.'
Ook het tweede stuk van de maisakker is ontoegankelijk door de distels. Bij een poging erin door te dringen slaat ons een zware, zoete geur tegemoet. De lucht vult zich met het gezoem van in hun werk gestoorde bijen en hommels. Na een paar meter geven we het op; er is geen doorkomen aan. Het is duidelijk dat er deze zomer weinig zal komen van het structuurscheppende werk van de grote grazers. Die weten wel comfortabeler manieren om aan groenvoer te komen. Herkenbare veepaden vinden we nauwelijks. In plaats daarvan zijn er wel kaarsrechte onderzoekerspaden: employé's van de Landbouwuniversiteit zijn begonnen met een inventarisatie.
Op één plek kunnen we een deel van de derde maisakker betreden. Het moet de plaats zijn geweest waar vroeger de boer met zijn tractor het land op reed. De aangestampte bandensporen zijn nog te zien. Deze oprit sluit aan op de vroegere spoordijk waar deze winter zoveel konijnen vergeefs een toevlucht zochten voor het wassende water. Net als de oprit is de dijk betrekkelijk immuun voor distels. Westhoff ontdekt 'waarachtig' een Knikkende Distel. Verder 'aardige planten' als Veenwortel, Kompassla, Avondkoekoeksbloem, Reseda, Gevlekte Scheerling, Stekelzegge, Harig Wilgenroosje en meer algemene soorten van open terrein als Witte Dovenetel, Reukloze Kamille, Barbarakruid, Bereklauw, Kruipende Boterbloem.
'Erg de moeite waard vind ik het eerlijk gezegd niet. Maar als die jongens hiermee spelen willen moeten ze dat maar doen. Om er iets goeds van te zeggen: of dit gewone planten blijven hangt er helemaal van af welke kant het overheidsbeleid op gaat. Als de produktie in de landbouw oppermachtig blijft kunnen deze soorten langzamerhand uit ons land verdwijnen. Op het ogenblik hebben ze de wind mee doordat er grote gebieden aan de landbouw onttrokken worden. Daardoor is deze begroeiing niet erg interessant. Je hebt zoveel van dit soort plekken.'
De wandeling over de spoordijk maakt duidelijk dat de distelbegroeiing niet zo homogeen is als het van buitenaf lijkt. Op de dijk na is deze derde maisakker tamelijk laag gelegen en er heeft lang water gestaan. Op deze natte stukken zijn de distels later opgekomen en zijn ze minder talrijk. De boomstam die hier door de overstroming is neergelegd is met enige moeite terug te vinden. Ook een hardnekkig terreinkenmerk als de brandnetelhaag aan de oostelijke, van de rivier af gekeerde rand (waar vroeger een afrastering stond) is nog aanwezig. Maar de voorspelling van ecoloog Wouter Helmer dat hiervandaan de brandnetels aan een opmars zouden beginnen is niet uitgekomen.
Hoe het er voor staat met de vlieren is niet zo duidelijk. Kort voor de overstroming waren er vele tientallen met hoogtes boven de meter. Onmiddellijk na de overstroming waren ze zoek. Nu is er aan de noordelijke rand hier en daar één tussen de distels te zien, maar de meeste - als ze er nog zijn - zullen de twee meter nog niet hebben bereikt en zijn dus onzichtbaar. In het gevecht met de distels om voedingstoffen zullen ze het niet makkelijk hebben. Ergens stuiten we op een dood boompje van ongeveer anderhalve meter, mogelijk een esdoorn. De nazomer zal meer helderheid brengen over de groei van bomen en struiken.