Je kunt het zo gek niet verzinnen of je kunt het met een computer maken, opslaan en bewerken. Tekst, afbeeldingen, geluid, bewegend beeld en natuurlijk de programma's voor de computer zelf. Al die dingen zijn tot getallen te herleiden en kunnen door een computer als bestanden in het geheugen worden bewaard. Twee computers die met de juiste draad op de juiste wijze met elkaar zijn verbonden kunnen zulke bestanden uitwisselen. Meestal raakt een computer die een bestand verzendt, dit bestand zelf niet kwijt; hij verstuurt een kopie, die overigens niet te onderscheiden is van het 'origineel' in zijn geheugen. De laatste tijd worden computers en masse met elkaar verbonden en ontstaan netwerken. Internet is het overkoepelende netwerk, waar intussen tientallen miljoenen gebruikers op zijn aangesloten.
De makkelijkste en handigste toepassing van Internet, die ik iedereen aanraad te gebruiken, is elektronische post. Bij e-mail verzend je een tekstbestand aan iemand over wiens elektronische adres je beschikt (elke Internetgebruiker, of liever elke aangesloten computer, krijgt automatisch een eigen adres). Andersoortige bestanden kunnen aan zo'n bericht worden gekoppeld, zodat een gedigitaliseerde foto kan 'meereizen' met een brief. Voordelen van e-mail zijn onder andere: snel, goedkoop, en de ontvanger hoeft niet aanwezig te zijn.
Dank zij e-mail schrijven mensen elkaar weer. Waarom? Het is makkelijk. Geen gehannes met enveloppen en postzegels. Adressering en ondertekening gebeuren automatisch. En de gang naar de brievenbus is niet meer nodig. Het is een ideale manier om bezette of afwezige mensen te pakken te krijgen, of om dagelijks contact te hebben met geëmigreerde dierbaren. Aan de andere kant wordt aan de kwaliteit van elektronische correspondentie weinig aandacht besteed. Een mailtje wordt meestal snel geschreven, is kort, slordig geformuleerd, en bevat zelfbed. afk. en fouten die de afzender niet de moeite van het corrigeren waard vond. Aanhef en hoogachting zijn niet meer standaard (bij het derde mailtje van de dag aan dezelfde persoon zou dat zelfs vreemd worden gevonden) en het antwoord op een vraag kan bestaan uit de vraag zelf, automatisch geciteerd uit de oorspronkelijke brief, gevolgd door een bondig 'ja' of 'nee'. Het is uiteraard mogelijk beleefd en formeel te zijn in elektronische post, maar de vormen van correspondentie waarbij dat echt noodzakelijk is, zoals sollicitaties, aanmaningen, contracten, brieven aan de fiscus, moeten juist op papier in verband met de vereiste bewijskracht. Internet heeft een informele cultuur die stamt uit de tijd dat het Net bijna uitsluitend door computergeoriënteerde wetenschappers werd gebruikt. Deze cultuur raakt verdund naarmate meer mensen Internet gebruiken, maar blijft merkbaar aanwezig.
De snelheid en het gebruiksgemak van e-mail zullen het karakter van correspondentie in de volgende eeuw bepalen. Daarmee is niet gezegd dat de mooie, zorgvuldige, lange brief buiten de wet gesteld wordt, maar wel dat de meeste mensen liever iemand tien korte mailtjes in een maand zullen sturen dan één lange, en dat zakelijke mededelingen belangrijker zullen zijn dan literair gehalte.
Andere eigenaardigheden van elektronische post zijn ontleend aan het jargon van de hardcore Internetgebruikers. Zo kan iemand refereren aan zijn bezigheden IRL (In Real Life), niet te verwarren met zijn activiteiten op Internet. Of men kan met symbolen uitdrukking geven aan emoties. :-) is bijvoorbeeld blijdschap: een op z'n kant geplaatst lachend gezicht. ;-) knipoogt en betekent: grapje. Deze leestekensmoeltjes heten smileys, of emoticons. Ook zijn er op het Net veel Engelse leenwoorden in omloop. In de eerste plaats is elektronische briefwisseling vaak internationaal en dus in het Engels, in de tweede plaats gaat het vaak over de computer, met alle vaktermen van dien. Als u denkt dat dit u niet raakt, pas op: ook u zult op een dag mailen, of zelfs melen. Zo niet, dan zult u er in elk geval over praten. Smileys zult u misschien niet zelf gebruiken maar u zult ze wel begrijpen, en dit gelezen hebbend zult u in ieder geval het begrip kennen.
Je kunt via Internet informatie vinden. Je kunt je abonneren op gratis nieuwsbrieven, er zijn tijdschriften on-line, elektronische discussiegroepen, zoekmachines en wat niet al. Er is onnoemelijk veel; dat is de kracht en de zwakte. Als je iets zoekt kun je het soms niet, of maar moeilijk, vinden. Als je iets vindt heb je kans dat het hopeloos véél is. Geroutineerde Internetgebruikers ontwikkelen een soort snelleestechniek, waarmee je voornamelijk bepaalt of iets de moeite waard is, om het vervolgens niet te lezen maar op te slaan. Lezen kan altijd nog. De vluchtigheid van elektronische informatie is zo nog groter dan die van de televisie. Hoewel er natuurlijk altijd mensen zullen zijn die niet alleen selecteren maar óók lezen.
Het World Wide Web is een gebruiksmogelijkheid van Internet die communicatie per computer plezierig en nuttig heeft gemaakt voor de gewone man - hoeveel er op dat gebied ook te wensen overblijft. Wanneer je de apparatuur en de benodigde programma's aan de praat hebt gekregen (daar zit voor de meeste mensen de drempel) kun je met muishandelingen van de ene computer naar de andere surfen. Ingewikkelde tekstcommando's zijn niet meer nodig. Daarnaast is het WWW multimediaal, dat wil zeggen dat tekstuele informatie op een scherm opgeluisterd kan zijn met plaatjes, maar ook met geluiden en bewegende beelden. Beeld en geluid kunnen desgewenst ook de hoofdmoot zijn.
Het WWW kent het verschijnsel hypertekst. Wat is dat? Stel u een tekst voor met daarin een aantal moeilijke woorden die toelichting behoeven. Je kunt nu zo'n moeilijk woord in een afwijkende kleur op het scherm laten verschijnen, als teken dat er een elektronische voetnoot aan is gekoppeld. Op zo'n woord wijzen met de muis en dan klikken brengt de voetnoot op het scherm. Die voetnoot hoeft niet in dezelfde computer te zitten als het oorspronkelijke stuk, maar kan stante pede uit een computer op een ander continent worden opgeroepen. Een prachtig, handig systeem.
In potentie, ja. In de huidige praktijk, nee. Op de Internetcomputer, de Webserver, van de VPRO staat een artikel dat ik heb geschreven dat van dit soort hypertekstverbindingen is voorzien. Ik heb dat helemaal verkeerd gedaan. Er staat een kop boven dat artikel, en dan staat er 'door Herbert Blankesteijn', met direct al mijn naam in het blauw. Als je daarop klikt krijg je een pagina op het scherm met allemaal weetjes over mij. Niet omdat dat nodig is, want mijn naam is geen moeilijk woord, maar omdat het kan. Op die pagina over mij, die dus als voetnoot fungeert, staat bijvoorbeeld mijn opdrachtgever NRC Handelsblad vermeld. In het blauw, niet omdat het nodig is, maar omdat het kan. Wie daarop klikt krijgt informatie over NRC, en zit voor hij het in de gaten heeft artikelen uit de computer van NRC te lezen. Vergeten is het oorspronkelijke artikel van mijn hand waaraan hij was begonnen. Zo moet het dus niet. Enerzijds zijn hypertekstverbindingen nuttig om de aandacht te trekken - kijk eens hoe modern ik ben, wat ik een informatie heb toegevoegd aan de eigenlijke tekst - en om dingen extra uit te leggen, anderzijds bemoeilijken ze het vasthouden van de aandacht. Iets dergelijks is aan de hand met illustraties op Internet. Een mooie lay-out is aantrekkelijk maar plaatjes maken dat het verzenden van een pagina langzaam gaat, en dat irriteert juist weer.
Computernetwerken bieden dit soort volstrekt nieuwe gebruiksmogelijkheden voor de taal, voor educatie, voor informatie. Voor andere elektronische media zoals de CD-ROM, de CD met informatie voor een stand-alone computer, geldt trouwens hetzelfde. Maar net zoals we hebben moeten leren hoe je televisieprogramma's maakt - programma's van 30 jaar geleden zijn niet om aan te zien - zo moeten we nu leren werken met die nieuwe middelen. Mijn artikel op de VPRO-computer had ik, behalve met elektronische voetnoten, kunnen illustreren met plaatjes, maar ook met geluid en met bewegend beeld. Maar we weten nog lang niet wat de beste manier is om dat te doen, gegeven het doel dat je hebt. Wel is zeker dat hypertekst nu al van grote invloed is op de manier waarop taal wordt gebruikt in elektronische publikaties. Taal is niet langer eendimensionaal zoals spraak, niet meer tweedimensionaal als een vel papier, maar drie- en meerdimensionaal. Daar kun je gebruik van maken in journalistiek (verwijzen naar bronnen, de gegevens van de bron er als het ware bij leveren), in het onderwijs (een onderwerp op verschillende niveau's tegelijk uitleggen) en in de literatuur (bijvoorbeeld een roman waarbij de lezer kan kiezen welke van de hoofdpersonen hij volgt).
Doordat in multimedia beeld en geluid hun intrede doen vermindert de invloed van het gesproken of geschreven woord. Een muziekrecensent kan voortaan citeren uit het werk dat hij bespreekt, net als zijn collega die literatuur doet. Dat is enerzijds jammer, want hij hoeft niet langer creatief en gloedvol te zijn in het beschrijven van muziek met woorden. Anderzijds profiteert de 'lezer', want die weet veel preciezer wat zijn zegsman bedoelt en kan zelf beoordelen of hij het ermee eens is of niet. Zo kan een reisverhaal of -brochure video-opnamen van relevante lokaties bevatten, een natuurgids beelden en geluiden uit de natuur, enzovoorts. Veel communicatie kan, met andere woorden, plaatsvinden zonder dat er taal bij wordt gebruikt. Op televisieuitzendingen hebben multimediaprogramma's juist voor, dat er informatie in tekst beschikbaar is, zodat de 'kijker' iets kan naslaan, wat bij TV gewoonlijk niet kan.
De verleiding is groot om te voorspellen dat er minder aandacht zal zijn voor zorgvuldig taalgebruik. Kijk maar naar de televisie. Daar krijgen mensen die er vlot uitzien de voorkeur boven mensen die zich goed uitdrukken. Toch wil ik het niet zo zwart zien. Je hebt goed en slechte boeken, goede en slechte tijdschriften, goede en slechte radio- en televisieprogramma's. Er zal ook goede en slechte multimedia zijn; beide vormen zijn er zelfs al. Internet is wel eens gediskwalificeerd als een pornomedium. Er is inderdaad veel porno in omloop op Internet, maar als dat een bezwaar is dan kun je na een kort bezoek aan de kiosk de drukpers ook wel bij het groot vuil zetten.
Belangrijker vind ik, dat de rol van redacties en uitgevers zal verminderen. Iedereen met een Internetaansluiting kan op eigen houtje zijn werk publiceren op Internet, dat wil zeggen het voor iedere andere Internetgebruiker toegankelijk maken. Dat kan via nieuwsgroepen, een kruising tussen elektronische post en het ouderwetse prikbord, en het kan ook op het World Wide Web. Dat is geen voorspelling, het gebeurt al op grote schaal. Zo heb ik zelf een aantal artikelen die geen enkel blad wilde hebben op Internet gepubliceerd, waar ze aantoonbaar gelezen worden. Mensen bieden hun zelfgeschreven (en door twintig uitgevers geweigerde) boeken aan, gratis of voor geld, flansen hun eigen krantje in elkaar of publiceren hun wekelijkse column.
Dat is hoofdzakelijk prima. Het is goede bezigheidstherapie. Het kweekt mondige burgers. Het maakt dit nieuwe medium extra aantrekkelijk - wilden we geen computergeletterde bevolking? Het leert mensen meer te doen dan alleen maar consumeren en het leert ze, potverdorie nog aan toe, hun taal te gebruiken. Daar staat tegenover dat er geen kwaliteitscontrole meer is. Geen redacteur weigert meer een stuk of boek, of treedt althans corrigerend op. En als u weet dat Internetgebruikers niet alleen diagonaal lezen maar ook diagonaal schrijven, dan begrijpt u hoe laat het is. Daarbij is Engels vaak de voertaal, ook voor de Nederlanders op het netwerk. Als Nederlander kun je je nu ook al ergeren aan onoordeelkundig gebruik van de Engelse taal. Er is veel rotzooi op Internet. Gelukkig kan iedereen kiezen of hij rotzooi tot zich wil nemen of iets anders. Voor degenen die dat wensen zijn er publikaties op Internet waar wel redacties zich mee hebben bemoeid. Nieuwsgroepen met een 'moderator', elektronische versies van kranten en tijdschriften, speciale e-zines, waar geen papieren versie van bestaat. Maar dat neemt niet weg dat de redacties hun monopolie kwijt zijn.
Een bijzonder interessante mogelijkheid is, dat de evolutie van de taal wordt versneld. De boekdrukkunst heeft de mogelijkheid geschapen de taal vast te spijkeren. Vrijwel alles wat in druk wordt gepubliceerd is door een redactie in overeenstemming gebracht met de voorschriften van de laatste spellingcommissie. De gesproken taal is wat vrijer, maar kan zich natuurlijk niet op eigen houtje ontwikkelen. De taal evolueert daardoor nog maar heel langzaam en op een weinig spontane manier. De omroep heeft hier al voorzichtig verandering in gebracht. De Gooise r, de ij die klinkt als ai, 'hun lopen' en 'beter als' zijn bezig aan een zegetocht door de Nederlanden, voortgestuwd door Kinderen voor Kinderen en de alumni van de School voor Journalistiek.
Als iedereen kan publiceren zonder controle op 'correct' taalgebruik gaan de remmen weer helemaal los. Wat zal er gebeuren? Zal iedereen zijn eigen taaltje gaan spreken of zullen de intensieve elektronische contacten over grote afstanden dat verhinderen? Zal het feitelijke taalgebruik zich conformeren aan de voorschriften van de commissies of andersom? Zullen er nieuwe dialecten ontstaan, niet in geografische gebieden maar onder verspreid wonende geestverwanten met contacten via nieuwsgroepen en e-mail? Het wordt een groots experiment, en iedereen met de juiste spulletjes en de juiste belangstelling kan het volgen.