Hieronder volgt een gedeelte uit het boek 'Digi@taal', door Herbert Blankesteijn (Teleac 1995). Het boek hoort bij de gelijknamige televisieserie. De tekst hieronder mag voor privedoeleinden worden gedownload en gekopieerd, maar alleen met inbegrip van deze toelichting. Gebruik met winstoogmerk is niet toegestaan.

Digi@taal


Hoofdstuk 1: Interactieve TV

'Interactief' is een modewoord dat wordt gebruikt voor een modieus begrip. Interactieve CD, interactieve televisie, interactieve teletekst , interactief onderwijs. Toch is het woord niet nieuw en het begrip ook niet. Een 'actie', bijvoorbeeld een vuistslag, gaat één kant op. Een 'reactie' ook, maar dan in de tegenovergestelde richting. 'Interactie' is wisselwerking, tweerichtingsverkeer. Een bokswedstrijd is interactief - niet in de zin dat het publiek kan meedoen maar in de zin dat de ene klap de andere uitlokt.

Als je het zo bekijkt zijn veel dingen interactief die al lang onder ons zijn. Onderwijs is bijna altijd interactief want leerlingen en studenten kunnen vragen stellen, ook in de grootste en meest onpersoonlijke klas of collegezaal. Veel radioprogramma's zijn interactief want luisteraars kunnen verzoekplaten aanvragen en zelfs via de telefoon rechtstreeks in een uitzending belanden. Ook een doodgewone muziekCD is een beetje interactief. Je kunt namelijk zelf uitmaken in welke volgorde de nummers worden afgespeeld.

Een mooi voorbeeld van een interactief medium is het ouderwetse boek. Het is zo mooi omdat juist het boek het vaak moet ontgelden als de liefhebbers van elektronische media aan het woord zijn. Hoe interactief een boek is realiseer je je als je bedenkt hoe mensen informatie tot zich namen vóór de uitvinding van de boekdrukkunst. Boeken waren er voor 1450 al wel maar het waren manuscripten en die waren zeldzaam en duur. Verhalen werden dus voorgelezen of uit het hoofd verteld. Eénrichtingsverkeer, hoewel opmerkingen en grappen vanuit het publiek de verteller konden inspireren er een schepje bovenop te doen.

Een verhaal dat werd gebracht door een verteller was als een radio- of televisieprogramma nu. Je moest het helemaal uitzitten en je kon niet naar de WC zonder een stuk te missen. Toen er gedrukte boeken verschenen, die veel meer mensen zich konden veroorloven, was een van de verkoopargumenten van de uitgevers dat met dit handige nieuwe medium de bezitter invloed had op de voorstelling. Je kon er mee beginnen wanneer je maar wilde, het verhaal onderbreken, een saaie inleiding overslaan, stiekem kijken hoe het zou aflopen, prevelend of zwijgend lezen of zelf verteller worden. Wat een uitvinding! Soms was in een boek een soort handleiding opgenomen waarin dit allemaal werd uitgelegd want de uitgevers verwachtten niet dat potentiële kopers alle mogelijkheden direct zelf zouden doorgronden.

We zitten nu in een soortgelijke situatie, met dit verschil dat er op het ogenblik niet één nieuw medium is maar een groot aantal. Dit aantal groeit snel, de media zelf ontwikkelen zich, het ene is interactiever dan het andere en geen mens heeft tijd om ze allemaal te leren kennen.


Hoofdstuk 2: De Multimedia Machine

En weer beginnen we met een modewoord. Multimedia. In alle bescheidenheid, het geval wil dat Teleac dit woord, althans het bijvoeglijk naamwoord multimediaal, al tientallen jaren gebruikt om aan te geven dat bij de cursussen boeken horen, televisie-uitzendingen, radioprogramma's en soms ook opgaven die cursisten ter correctie kunnen opsturen. Ook de telefoon speelt bij Teleac een rol in het interactieve contact met de kijker, de luisteraar, de lezer.

In verband met computers wordt met 'multimedia' meestal bedoeld dat één machine de gebruiker langs verschillende wegen aan informatie kan helpen. Tekst is op een computer per definitie te gebruiken. Bewegend beeld en geluid zijn minimaal nodig wil een systeem 'multimedia' mogen heten, en aan het toevoegen van een (fax)modem voor telecommunicatie valt nauwelijks meer te ontkomen. En dan is er nog hypertext, een manier om tekst zo te organiseren dat je op bepaalde woorden kunt klikken voor extra toelichting. Hypermedia is een zelfs naar de maatstaven van computerjargon wat gekunsteld woord voor de uitbreiding van hypertekst naar multimedia. Bij hypermedia kun je dus niet alleen klikken op een woord voor extra tekst maar ook op een ikoon van een luidsprekertje voor een geluidsfragment, op een fototoestel voor een plaatje en op een illustratie voor een bijschrift.

Om te laten zien wat een holle kreet 'multimedia' eigenlijk is nemen we even de televisie onder de loep. De televisie wordt beschouwd als één medium maar is in werkelijkheid multimedia pur sang. Er is sprake van een bewegend schermbeeld, van geluid dat tamelijk onafhankelijk is van het beeld (zoals bij commentaarstemmen buiten beeld, muziek bij een documentaire, en radiouitzendingen tijdens het testbeeld) en er is sprake van tekstuele toepassingen zoals ondertiteling, aftitelingen en teletekst. Programma's kunnen door de kijker worden geselecteerd uit een groot aanbod. Bij dat aanbod kan een eigen videocollectie horen en ook zelf met de camcorder gemaakt materiaal. Montagefaciliteiten voor thuis als mengpanelen, titelgeneratoren en trucendozen voor het beeld worden goedkoper in bijna hetzelfde tempo als computers. De videohobbyïst kan in zijn produktie bewegend beeld met synchroon geluid, foto's, tekeningen, commentaar, tekst en muziek met elkaar vervlechten. Als televisie niet al een passende naam had zou 'multimedia' niet slecht zijn geweest.

Het juichende 'multimedia' in verband met computers helpt ons vergeten hoe belabberd computers kort geleden nog met geluid omgingen en hoe moeilijk ze het nog steeds hebben met beeld. Schermen vertoonden alleen tekst in wit (of erger: groen) op zwart en uit een dwergluidsprekertje kwam amechtig gepiep bij een verkeerde toetsaanslag. Dat was het wel zo'n beetje. Nu kan iedere PC een hi-fi installatie naar de kroon steken en computers die een particulier zich kan veroorloven kunnen, zeker met het toevoegen van insteekkaarten, heel behoorlijke video vertonen. Voor geluid en zeker voor beeld is de modale harde schijf jammer genoeg nog aan de krappe kant. Een paar minuten geluid kost al gauw vele Megabytes, een paar minuten video tientallen Mb. Maar wie een halve of nog liever een hele ton te verteren heeft kan met een computer op professioneel niveau video produceren. En dat was een paar jaar geleden volstrekt ondenkbaar. In de nabije toekomst komen ook deze mogelijkheden binnen het bereik van de consument.

Wat zit er allemaal in een moderne computer dat het audiovisuele geweld van multimedia mogelijk maakt? Aangezien een computer een programmeerbare machine is (net als een draaiorgel of een breimachine) hebben we te maken met de machine zelf ofwel de hardware en de programma's, in vakjargon de software.


Hoofdstuk 3: CD-ROM

Op een muziek-CD staan digitale gegevens. Die zijn ontstaan uit muziek, dat weten we toevallig, en door er het juiste apparaat op los te laten komt die muziek weer tevoorschijn. Maar dat het gaat om muziek is aan de schijf zelf (als we het etiket even vergeten) absoluut niet te zien. Ook tekst valt in getallen om te zetten en is dus digitaal te coderen. Volgens de wereldwijd gehanteerde ASCII-standaard is A = 0100 0001, B = 0100 0010, C = 0100 0011, D = 0100 0100, enzovoort. Je kunt dus in principe ook tekst op een CD zetten.

Philips en Sony zagen al snel na het succes van de CD-Audio dat er toekomst zat in opslag van data op CD's. De hoeveelheid gegevens die op een gewone CD kan is groot: 650 Megabyte, dat is evenveel als 450 van de meest gangbare diskettes kunnen bergen. Anderhalve meter floppy's! Als het om tekst gaat dan is dat ongeveer een encyclopedie, of 150.000 volgetypte A4-tjes. Maar je kunt alles digitaal opslaan: van gewoon getallen, statistische gegevens bijvoorbeeld, tot en met videobeelden. Zo bestaan videobeelden uit puntjes op een scherm. Elk puntje op het scherm heeft een plaats - de zoveelste van links, de zoveelste van boven - een helderheid en een kleur. Het is niet moeilijk voor te stellen dat die informatie in getallen kan worden gevat. Een heleboel van die beelden achter elkaar, dat is een filmpje. En ook computerprogramma's kunnen digitaal worden opgeslagen, die zijn zelfs zo geboren.

Is er een essentieel verschil tussen een CD-ROM en een floppy, behalve dat je op een flop kunt schrijven? Het enige andere verschil zit in de opslagcapaciteit en dat is kwantitatief, niet kwalitatief, zou je zeggen. Alles wat je op een CD kunt zetten kan toch ook op een heleboel floppies? Ja dat kan, maar bij een omvangrijk archief of een interactief programma zal de computer steeds andere bestanden nodig hebben en hij zal moeten wachten tot de gebruiker de juiste van de 450 diskettes heeft gevonden, als er tenmiste achter te komen valt waar het gevraagde bestand staat. Dat is onbegonnen werk.

Dan zet je alles toch op een flinke harde schijf? Ook dat is mogelijk, zolang je het hebt over één CD. Als je een harde schijf hebt van 1 Gb dan hou je na het kopiëren van 650 Mb aan gegevens nog wat over voor andere dingen. De software kan dan zelf steeds de juiste bestanden oproepen. Maar nu schaf je een tweede programma aan van vergelijkbare omvang. De harde schijf is vol. Verwisselbare harddisks kosten al gauw ruim honderd gulden per stuk en zijn dus te duur. Conclusie: door de opslagcapaciteit, verwisselbaarheid en goedkoopte van de CD is een bepaald genre software alleen op CD-ROM te realiseren. Het verschil met floppies is dus weliswaar kwantitatief, maar zo groot dat het vanzelf kwalitatief wordt.


Hoofdstuk 4: Netwerken

De Digitale Snelweg, dat is het telefoonnet. Het is verbluffend wat je daar nu al mee kunt, zeker als je een paar extra koperdraadjes naar je huis laat aanleggen.
De Digitale Snelweg, dat is de televisiekabel. De rillingen lopen over je rug als je bedenkt wat je zou kunnen doen als al die coaxkabels werden opengesteld voor tweerichtingverkeer.
De Digitale Snelweg, dat is Internet. Daarmee kan eigenlijk alles al.
De Digitale Snelweg is er nog niet. Wat er nu is kun je hooguit een digitaal voetpad of een digitale ventweg noemen. Weg met de erfenissen uit het verleden, glasvezelverbindingen hebben we nodig, van drempel tot drempel, voor televisie, telefoon, elektronische post, datatransport, alle soorten communicatie tegelijk.

Franklin Roosevelt had zijn New Deal, John Kennedy de reis naar de Maan, Ronald Reagan had Star Wars en Bill Clinton heeft de Digitale Snelweg. Superhighway zeggen de Amerikanen met karakteristiek gevoel voor understatement. Een prachtig doel, want wie kan er tegen communicatie zijn? Het vervuilt niet, je schiet er geen mensen mee dood en je associeert het meer met wederzijds begrip dan met genadeloos winst maken. Het is alleen niet zo duidelijk wat er met die Snelweg wordt bedoeld. Dus heeft iedereen zijn eigen interpretatie en bloeien er honderd bloemen. Het ene wereldomspannende computernetwerk is nog niet gelanceerd of de volgende wolk satellieten voor mobiele telefonie wordt alweer aan de pers voorgesteld. Keus genoeg straks.

Het meest besproken en meest gebruikte netwerk van nu is Internet. De wortels van Internet liggen in het leger. Preciezer: in het Pentagon, het Amerikaanse ministerie van defensie. Dat wilde in 1969 een netwerk van computers hebben, deels om dat nuttig te gebruiken, deels om te onderzoeken hoe robuust je een netwerk kon krijgen. Met andere woorden hoe je ervoor zou kunnen zorgen dat, bij schade aan een deel van het net, het geheel toch zou blijven functioneren. Als de kortste weg tussen twee computers zou uitvallen zou de uitwisseling tussen deze twee machines langs een andere route moeten kunnen doorgaan. In zijn eerste versie bestond dit net, dat Arpanet werd genoemd (van Advanced Research Projects Agency), uit vier computers. Het stond in het begin alleen open voor militairen en onderzoekers aan universiteiten die defensie-onderzoek deden.

Met onderling verbonden computers konden de aangeslotenen opeens veel méér: elkaar langs elektronische weg berichten sturen, rekenwerk uitbesteden aan computers die tijd over hadden, op afstand bestanden met gegevens raadplegen. Er werden ook onafhankelijke academische netwerken opgericht zoals CSnet en Bitnet. In 1986 construeerde de National Science Foundation (NSF) een eigen infrastructuur met als kern vijf onderling verbonden supercomputers: NSFnet, al spoedig bijgenaamd Internet. Dit was voor de meeste aangeslotenen op Arpanet veel aantrekkelijker en het Pentagon-netwerk was hiermee overbodig geworden.

Met deze 'backbone' ofwel ruggegraat van de NSF en de klandizie van Arpanet was het nieuwe netwerk verreweg het interessantste van de bestaande netwerken. Steeds meer wetenschappelijke instituten, overheidsinstellingen en bedrijven van binnen en buiten de VS zochten aansluiting. Er voltrok zich een merkwaardig selectieproces: het gebruik van computers in het algemeen en van Internet in het bijzonder was moeilijk. De eerste aangeslotenen hoorden dus per definitie tot de computervoorhoede; ze kwamen veelal uit de technisch-wetenschappelijke vakken. Ze schreven handige programmaatjes en bedachten andere slimmigheden die ze gratis aan elkaar ter beschikking stelden. Iedereen was gul want iedereen kreeg ook veel van het Net terug. Er ontstonden nieuwsgroepen en discussielijsten waarin langs elektronische weg van gedachten werd gewisseld tussen grote groepen mensen. Elke groep of lijst was gespecialiseerd in het een of andere onderwerp. Zaken die met computers te maken hadden waren ruim vertegenwoordigd, maar in de loop van de tijd werden aan steeds meer hobby's aparte fora gewijd.

Bestaande netwerken zoals Bitnet, Fidonet en het commerciële netwerk Compuserve konden moeilijk anders dan hun computers met die van Internet verbinden. Toen Internet eenmaal een bepaalde omvang had bereikt was er geen houden meer aan. Handige en slimme computerliefhebbers bedachten begin jaren '90 manieren om het grote publiek te laten delen in de zegeningen van het Net. De uitvinding van het World Wide Web maakte Internet gebruikersvriendelijk en dus nog eens zo aantrekkelijk. Over de precieze aantallen gebruikers lopen de menigen uiteen en elk cijfer is verouderd op het moment dat het in druk verschijnt, maar het is veilig te zeggen dat op het ogenblik tientallen miljoenen mensen toegang tot Internet hebben en dat de groei ongeveer honderd procent per jaar bedraagt. Het Pentagon speelt allang geen hoofdrol meer maar het heeft wel zijn zin: bij verschillende rampen zoals aardbevingen in Californië en Japan en bij de recente politieke beroeringen in Rusland en China was het telefoonverkeer ontregeld maar de communicatie op Internet niet.

Gewone mensen corresponderen nu via e-mail met nieuwe kennissen in het buitenland of hebben het contact met oude, verhuisde kennissen herkregen. Ze doen mee aan verhitte discussies in nieuwsgroepen, halen gratis prachtige software binnen voor hun computer. Ze richten hun eigen homepage in op het World Wide Web waar ze hun grafische talenten kunnen tonen en hun eigen teksten, muziek of filmpjes publiceren. Ze kunnen via het Internet reizen voorbereiden, complete boeken gratis in hun bezit krijgen, en de meest uiteenlopende produkten bestellen bij elektronische postorderbedrijven. Ze hebben de middelen tot hun beschikking om nieuwtjes over elk denkbaar onderwerp te weten te komen voordat ze in de krant staan en ze kunnen het nieuws zelf verspreiden. Maar ook kunnen ze ernstig gefrustreerd raken doordat ze hun Internetaansluiting niet aan de praat kunnen krijgen of houden, doordat ze in de janboel op het Net niet vinden wat ze zoeken of doordat de inhoud van het gebodene hun tegenvalt.


Hoofdstuk 5: Digitale Inventiviteit

'Kom toch eens achter dat ding vandaan!'

Ja, dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het wordt met de dag moeilijker om dingen te doen zonder de computer. Ik kan brieven schrijven op de PC en ik hoef niet naar de brievenbus want ik kan ze faxen of mailen vanaf de PC. (De enige reden dat ik nog wel eens naar de brievenbus moet is dat er asociale elementen zijn die géén fax of e-mailadres hebben.) Ik kan mijn trein- of autoreis, zelfs mijn fietsvakantie plannen met de PC en ik kan van achter de PC allerlei wetenswaardigheden vinden over mijn reisbestemming. Ik kan bibliotheekboeken reserveren via de PC maar ik hoef niet naar de bibliotheek want ik heb genoeg boeken voor de rest van mijn leven op CD-ROM en een veelvoud daarvan voor het grijpen op Internet . Al zulke dingen zijn niet alleen mogelijk op de PC, ze gaan op die manier ook handiger en sneller, kortom beter.

Tegenvoorbeelden zijn er nog wel. Goed geredigeerd, gecontroleerd nieuws kun je overal beter halen dan op het Net. TV, radio, krant, teletekst zijn allemaal praktischer in het gebruik dan Internet. Niet inloggen, niet wachten op traag verschijnende WWW-pagina's, geen kosten per minuut. Daar staan dan weer dingen tegenover die nu met computers kunnen en waar vroeger helemaal niet aan te denken viel. Het weerbericht kan ik oproepen op mijn computerscherm - mèt satellietfoto's. Ik kan schaken met onzichtbare tegenstanders in een Internet-schaakcafé. Contact maken met mensen die ik nooit zal zien. Video opnemen en monteren, fantasiewerelden ontdekken - of ze zelf maken. Mijn grootouders zijn nog geen tien jaar dood maar ze zouden hier niets méér van begrepen hebben dan Catweazle.

Als ik nooit meer achter dat ding vandaan mocht zou ik toch steeds weer nieuwe en steeds weer interessante en spannende dingen doen. Ik zou de familiekiekjes op Photo CD laten zetten en ze op geestige wijze bewerken. Ik zou ondanks mijn motorische beperkingen virtuoos muziek maken. Ik zou mijn geschriften zelf opmaken en illustreren, in hypertext natuurlijk. Ik zou verbluffende videokunst creëren. En ik zou dit alles openbaar maken op mijn eigen site op het World WideWeb , ongehinderd door weigerachtige uitgevers en begriploze redacteuren.

Daar kun je in de eerste plaats tegenin brengen dat deze mogelijkheid alleen bestaat voor mensen boven een bepaald opleidingsniveau en boven een bepaald inkomen. Boven een bepaalde mate van handigheid ook. Maar akkoord, stel dat dat van voorbijgaande aard is - de spullen worden al goedkoper en makkelijker in het gebruik. Wat krijg je dan, als iedereen maar raak publiceert?

Wie bezig is met schrijven heeft minder tijd om te lezen. Er zijn dus minder lezers. Naarmate er meer mensen schrijven wordt bovendien per schrijver de spoeling dunner. En verder zal het in de grote massa amateurschrijvers steeds moeilijker worden voor lezers om de goede auteurs te vinden, en voor auteurs om gevonden te worden. Dat zal vooral diegenen lukken die niet zozeer goed zijn in schrijven als wel in reclame maken voor zichzelf via het Net. Mensen die klagen dat ze niet worden ontdekt zullen er nog altijd zijn. Alleen, in de toekomst zullen ze niet klagen over de uitgevers maar rechtstreeks over het publiek.

En wie zal nog kunnen leven van de 'pen'? De massale beunhazerij via de elektronische media zal het bestaan kapot maken van de schrijvers die zich nu, hoe marginaal vaak ook, op hun vak (om het woord 'roeping' niet te gebruiken) kunnen concentreren. Als er zoveel lectuur gratis is, wie gaat er dan nog voor betalen? De middelmaat zal voor de zoveelste keer zegevieren.

Dat gaat niet alleen op voor schrijvers. Je kunt je in deze moderne wereld op een toenemend aantal manieren uiten. Tekenen, fotograferen, software schrijven, video maken en ga zo maar door. Alles kun je op het Net aanbieden. Niet alleen beconcurreren de schrijvers elkaar, ook strijden de media onderling om de aandacht van de consument. Dun zal de spoeling worden, uiterst dun. Oppervlakkig bezien lijkt het prachtig: iedereen kan creatief zijn en zijn werk openbaar maken en het publiek heeft een ongekend ruime keus, in de eerste plaats uit media en daarna uit maaksels van Jan en alleman. Maar waar het op neer dreigt te komen is dat niemand meer voldoende betalend publiek heeft om kwaliteit na te streven, laat staan te bereiken. Of dat de schaarse kwaliteit (bijvoorbeeld een goede krant, elektronisch of niet) door het geringe publiek zo duur wordt dat alleen de rijken er gebruik van kunnen maken.


  • Terug naar het Boekenmenu.
  • Terug naar het Hoofdmenu Archief Herbert Blankesteijn.