Verburgt is kort na zijn pensionering in 1983 bij toeval op het onderwerp voor zijn proefschrift gestuit. In een succesvolle poging om zijn vrije tijd zinvol te besteden werkte hij mee aan het jubileumboek dat in 1985 het eeuwfeest van de Leidse studentenvereniging Aesculapius luister moest bijzetten. Verburgt deed archiefonderzoek naar de apothekersopleiding aan de Leidse universiteit, tussen 1877 en 1952. Twee 19e eeuwse aspirant-hoogleraren in de farmacie bleken een aantal jaren in Japan te hebben gewerkt in dienst van de Japanse regering. Later kwam Verburgt op het spoor van nog twee Nederlandse apothekers die hun brood een tijd lang in Japan hadden verdiend. Wat hadden deze mensen te zoeken in dat vreemde, geisoleerde land aan de andere kant van de wereld? Wat zocht Japan in deze mensen? Het bleek een proefschriftwaardig onderwerp. Tot half 1991 was daarmee het probleem vrije tijd weer opgelost.
Het is bekend dat in de zeventiende eeuw Nederland een voorkeurspositie had in Japan. De Nederlandse handelspost op het eiland Deshima was nagenoeg het enige contact van Japan met de buitenwereld. 'Eerder hadden ook de Portugezen voorrechten,' weet Verburgt. 'Maar die dachten het christelijk geloof daar ingang te doen vinden en dat werd niet gepikt door de toenmalige heersers, de Tokugawa-shoguns. De Nederlanders, die wat zakelijker dachten, hebben dat niet gedaan en mochten blijven. Ze kregen dat eilandje toegewezen, want de Japanners wensten wel enig zicht te houden op de Westerse wereld. Zo is die voorkeurspositie ontstaan en die heeft eeuwen geduurd.'
Openstelling van Japan voor andere Westerse landen werd in 1853 door de Amerikanen afgedwongen. Evengoed meende Japan nog iets te kunnen opsteken van Nederlandse deskundigen. Verburgt: 'De Japanse farmacie was volkomen geent op de Chinese. Dus wat je nu nog bij traditionele Chinese apothekers ziet, gemalen rhinoceroshoorn en zo, dat was in Japan ook gebruikelijk. In de loop der eeuwen hadden de Nederlanders daar natuurlijk kennis binnen gebracht, onder andere medische kennis. De Japanners wensten daar gebruik van te maken en wilden zich die kennis ook eigen maken. Sommige leerden daarvoor zelfs Nederlands. Zo kreeg je een entree van de Westerse geneeskunde in Japan. Naarmate Japan zich in de vorige eeuw verder voor de buitenwereld openstelde drongen de Westerse geneesmiddelen er ook door. Nederland gaf blijkbaar goede waar. Dat is een reden geweest om Nederland op dat gebied de voorkeur te geven.'
'Andere Westerse landen leverden enorme hoeveelheden troep. Er moest bijvoorbeeld kaliumjodide worden geleverd - dat werd wel tegen syfilis gebruikt - maar de helft bleek kaliumbromide te zijn. De onderste helft natuurlijk, met het oog op mogelijke controle. De Japanners hadden dat vrij snel door, doordat ze er door een van de Nederlandse apothekers op werden geattendeerd. Dat was de heer Geerts, die was de eerste die daar kwam, in 1869.' De belangrijkste schakel in de werving van zulk personeel was de Nederlandse Handelmaatschappij, die namens de Japanse regering arbeidscontracten met Nederlanders afsloot.
Wat beweegt een Nederlandse apotheker om te beginnen om naar Japan toe te gaan? 'Dat is heel eenvoudig, hij kon daar schrikbarend veel meer verdienen. Wat hij per maand kreeg, was van dezelfde orde van groote als zijn jaarinkomen in Nederland. De keus was dus eenvoudig. Het ging om het geld.' Maar enige gedrevenheid kan Geerts niet worden ontzegd, gezien zijn prestaties en zijn vroege dood. Hij overleed in 1883 in Yokohama op 40-jarige leeftijd na een dienstverband van 14 jaar. Op het terrein van het Nationaal Laboratorium voor Hygienische Wetenschappen in Tokio is nog een gedenksteen voor Geerts te vinden. 'Ja, het is misschien te sterk uitgedrukt dat hij zich heeft doodgewerkt, maar hij heeft zoveel werk verzet dat hij er inderdaad aan de gronde is gegaan. Hij is vele malen ziek geweest. U moet niet vergeten dat hij en de anderen hun werk moesten doen onder de meest primitieve en akelige omstandigheden. De hygiene was slecht, er waren epidemieen, en die Geerts heeft zo vreselijk veel gedaan, ik zou er misschien zelfs nu nog aan doodgaan,' zegt Verburgt. Geerts begon als docent in natuur- en scheikunde en in botanie aan de geneeskundige school van Nagasaki. Daarnaast was hij apotheker in het hospitaal van Nagasaki, dat in 1857 was gesticht door de Nederlandse militaire arts jhr. Pompe van Meerdervoort. Later werd Geerts directeur van het Rijkslaboratorium in oprichting in Kyoto en tenslotte van het Rijkslaboratorium in Tokio. Geerts' collega's Plugge, Dwars en Eijkman waren directeur van de Rijkslaboratoria in respectievelijk Osaka, Tokio en Nagasaki. Eijkman was verder hoogleraar in de chemie en de farmacologie aan de universiteit van Tokio.
Bij zijn indiensttreding in 1869 stelde Geerts om te beginnen een plan op voor de controle van geimporteerde geneesmiddelen. Daarvoor moest er een laboratorium komen en Geerts zelf moest het benodigde personeel opleiden. De Japanners namen het plan over maar daarnaast breidden ze de reikwijdte van Geerts' functie uit tot hygiene, onderzoek voor politie en justitie, adviezen voor de industrie enzovoorts. Geerts is de enige van de vier Nederlanders die in zijn jaarverslagen voorbeelden geeft van zijn projecten. Zo adviseerde hij over de mogelijkheid van jodiumfabricage uit een bepaalde algensoort. De Japanners wilden graag een polytechnische school hebben - ze vroegen Geerts om ideeen. De geisha's (gezelschapsdames) gebruikten een wit poeder om hun gezicht op te maken. De apotheker uit den vreemde zocht uit of het geen gevaar voor de gezondheid opleverde. Zijn lab zocht naar bloedsporen op kleding bij moordzaken en stelde normen op voor de waterkwaliteit in badplaatsen. Eijkman speelde een belangrijke rol bij het schrijven van een Japanse farmacopee, een een boek met kwaliteitseisen en onderzoeksmethoden voor geneesmiddelen. 'Je staat er verbaasd over dat die mensen al die vragen konden beantwoorden op een blijkbaar erg goede manier', aldus Verburgt.
Wat daarnaast verbaast is het feit dat de Japanners zich in zo hoge mate aan de Nederlanders overleverden. Het is nogal wat om essentiele onderdelen van de volksgezondheid en het onderwijs in handen van een paar buitenlanders te geven. Hoe ver ging het Japanse vertrouwen? Verburgt reageert door kort in zijn eigen proefschrift te snuffelen. 'Er is een zekere meneer Hotta Masayoshi geweest die namens Japan met het buitenland heeft onderhandeld. Die heeft in 1856 het volgende gezegd: Onze politiek moet zijn om zoveel mogelijk gebruik te maken van wat het Westen kent, vriendschappelijke betrekkingen aan te knopen, schepen te zenden naar vreemde landen, handel te drijven, te kopieren wat buitenlanders het beste doen en zo onze tekortkomingen aanvullen. Onze nationale sterkte moet worden opgevoerd, onze bewapening moet gecompleteerd en op den duur moeten we die vreemdelingen onder onze invloed zien te krijgen opdat uiteindelijk de wereld precies weet wat de zegeningen van onze maatschappij zijn. Dan kunnen we onze hegemonie over de hele wereld uitbreiden. Nou, ze hebben precies gedaan wat deze man zegt. Ze hebben gezegd, we moeten dingen van buiten hebben. We vertrouwen ze natuurlijk helemaal niet, maar we huren ze. Ze noemden het ook 'gehuurde vreemdelingen'. Een buitenlandse directeur van een instituut mocht daar zijn tot een Japanner het kon overnemen. Ze peurden de kennis uit zo iemand en dan namen ze het over. Heel simpel.'
'Ze wisten ook precies waar ze hun kennis wilden kopen. Naast Nederlandse farmacie wilden ze Duitse geneeskunde. Het is dus niet zo dat Nederlanders daar de hele gezondheidszorg hebben georganiseerd. Uit Engeland wilden ze marinedeskundigen hebben en de Fransen moesten het leger op poten zetten. Althans voor 1870. Toen verloor Frankrijk de Frans-Duitse oorlog en werden de Fransen in Japan afgedankt. De Denen hebben telegraafkabels gelegd en weer ergens anders vandaan kwam expertise op het gebied van vuurtorens. Dus overal haalden ze naar hun idee het beste vandaan. Zo is het gegaan.'
Hoe is Nederland zijn voorrechten kwijtgeraakt? Volgens Verburgt heeft Nederland te weinig gedaan om de bijzondere positie te behouden. 'De vertegenwoordiging van Nederland in Japan ressorteerde onder de gouverneur-generaal van Nederlands Indie. En die weer onder de minister van kolonien. Die weg was natuurlijk vreselijk lang, dus de contacten waren slecht. Sommige vertegenwoordigers ter plaatse hadden ook geen behoefte om zich in te spannen om voor Nederland iets gedaan te krijgen. Ze bleven jarenlang in Nagasaki zitten, dagen varen van Tokio, terwijl de vertegenwoordigers van andere Westerse landen allang in Tokio zelf zaten. Zo hebben ze het uit hun vingers laten glippen. Of ze het gered hadden is punt twee, want de concurrentie was enorm. Vooral de Engelsen hebben enorme hoeveelheden mensen erheen weten te sturen en zaten constant in Tokio te lobbyen. Dat is ze goed gelukt. Zo zijn er de nodige Japanners geweest die er na 1853 achter kwamen dat ze met hun moeizaam verworven Nederlands geen moer konden zeggen. Nederland bleek een volstrekt onbelangrijk land te zijn.'