Als juist Cliff Stoll het nodig vindt in een boek uiting te geven aan zijn plotselinge afkeer van computers in het algemeen en Internet in het bijzonder, dan is er wel wat aan de hand. Stoll, een sterrenkundige, was onder de Internetgebruikers van het eerste uur, meer dan vijftien jaar geleden. In 1986 stuitte hij op sporen van een groep Duitse computerkrakers die, naar later bleek, illegaal verzamelde informatie verkocht aan de KGB. Na een jacht per computer die meer dan een jaar duurde wist Stoll ervoor te zorgen dat ze werden gepakt. Dit uitzonderlijke spionageverhaal vertelde hij in zijn vorige boek The Cuckoo's Egg. Nog kort geleden, schrijft Stoll in Silicon Snake Oil, zat hij uren per dag op het Net, elektronische post afhandelend, nieuwsgroepen volgend, bestanden ladend uit verre computers of zomaar wat 'netsurfend'.
En opeens heeft hij er genoeg van. Hij haalt romantische herinneringen op aan de spelletjes die hij vroeger speelde, op straat en in de vrije natuur. Hij klaagt over het vluchtige karakter van computerspelletjes - hoe kort ze maar in de mode zijn - en zet dit af tegen de duurzaamheid van bord- en balsporten. Hij beschrijft wat je nodig hebt aan apparatuur om mee te tellen als computergebruiker en hoezeer je je aan die apparaten moet aanpassen, en hij zet dit af tegen de goedkoopte en de flexibiliteit van een potlood en een spel kaarten. Hij vertelt dat van de twaalf programmeertalen die hij heeft geleerd de meeste verouderd zijn, maar dat hij om ze te leren zijn Chinees heeft moeten verwaarlozen. Hij hekelt het onpersoonlijke, haastige karakter van elektronische post en het vaak genante niveau van conversaties via tekst op het scherm.
Zo gaat dat door en in veel gevallen heeft Stoll gewoon gelijk. Maar hij holt zichzelf voorbij. Zijn leven aan de computer blijkt hij niet te hebben afgezworen en dat doet afbreuk aan zijn geloofwaardigheid. Hij verheerlijkt het zoeken in schoenendozen vol oude brieven; vinden wat je niet zocht, vergeelde velletjes, nauwelijks meer leesbaar. Intussen blijft hij wel degelijk e-mail gebruiken. Natuurlijk omdat je op die manier snel, goedkoop en informeel mensen bereikt zonder adressen te hoeven zoeken en zonder gemanipuleer met pen, envelop en postzegel. Hij roemt de ouderwetse bibliotheek en vooral de kaartenbak, waarin je nog wel eens een toevallige ontdekking deed. Maar het feit dat je met een gecomputeriseede catalogus veel sneller en trefzekerder zoekt, of het feit dat je ook kunt zoeken naar andere termen dan alleen het eerste woord van een titel of de achternaam van de eerste auteur, krijgt aanzienlijk minder nadruk. Van elektronisch produkten bestellen moet hij niets hebben; de menselijke verkoper is het helemaal. Zo iemand is een vriend, die zich tot het uiterste inspant om de klant van dienst te zijn. Dat zulke figuren ook wel eens hinderlijk zijn, je iets proberen aan te smeren of zich bot gedragen wil Stoll niet weten.
Bijna komisch wordt het wanneer Stoll de zegeningen schetst van het ouderwetse radio's bouwen. Als jongen soldeerde hij in 1964 zijn eigen zend-ontvanginstallatie in elkaar, leerde Morse en communiceerde met collega-amateurs overal ter wereld. Veel bevredigender dan Internet nu, vindt hij. Maar hij vergeet op te merken dat hij in plaats daarvan buiten had kunnen spelen, dat zijn Morsekennis nu niets meer waard is en dat hij in plaats van Morse toen al Chinees had kunnen leren. Op dergelijke momenten lijkt Stoll wel een humeurige opa die alleen oog heeft voor de leuke dingen van vroeger en de vervelende van nu. Reken maar dat over dertig jaar de mensen die nu jong zijn mooie herinneringen zullen hebben aan het gezwoeg dat nodig was om hun Internetaansluiting werkend te krijgen en aan het euforische gevoel dat hun eerste elektronische correspondentie met het buitenland opriep. Hun stoffige diskettes zullen niet vergeeld zijn maar wel in een schoenendoos op zolder liggen en alleen nog - met moeite - gelezen kunnen worden door een fraaie antieke computer uit 1995 die met kunst- en vliegwerk aan de praat gehouden wordt. Het herlezen van de oude correspondentie zal volop romantische gevoelens oproepen.
Toch is Silicon Snake Oil een lezenswaardig boek, al was het maar omdat iemand met zoveel ervaring en kennis van zaken zich afzet tegen de verheerlijking van Internet. Daarbij schrijft Stoll vlot proza. Ietwat pedant besluit hij het boek met een weergave van een elektronische discussie, naar aanleiding van zijn vorige boek, over de vraag of een sterrenkundige wel op eigen kracht zo leesbaar kan schrijven.