Het antwoord op die vragen wordt op de Rijn gezocht per motorschip. Kapitein Louis van Diessen van 'De Onderzoeker' van Rijkswaterstaat is trots op zijn boot. Uitvoerig doet hij uit de doeken dat het .. meter kleine vaartuig toch maar liefst .. ton weegt, mede door de .. centimeter dikke stalen bodem. Die is nog versterkt met extra stalen ribben, en al gauw wordt duidelijk waar al die bepantsering voor dient.
'Hoe hoog wil je 'm d'r op hebben?' roept de gezagvoerder gnuivend naar achteren. Hij zet koers naar een krib, zo'n pier van stenen die helpt de Rijn voor de scheepvaart in model te houden. En kapitein Van Diessen geeft een extra dot gas. Met een galmende klap komt De Onderzoeker met de krib in aanvaring en blijft stevig op de stenen liggen. Dat is nog eens ankeren. Het werk kan beginnen.
Aan boord van De Onderzoeker bestuderen mensen van Rijkswaterstaat en van de Katholieke Universiteit Nijmegen (vakgroep Aquatische Oecologie) de kwaliteit van het Rijnwater en het leven dat er rondzwemt. Zes jaar geleden deden ze een ontdekking die er toen nog onschuldig uit zag: ze vonden in 1987 en 1988 verspreid over verschillende vindplaatsen in totaal een handvol exemplaren van de Kaspische slijkgarnaal, een onooglijk 4 millimeter klein waterdiertje dat thuishoort in het brakke, subtropische water van de Kaspische Zee. In 1991 had dit onderkruipsel de Rijn veroverd: toen leefden er op sommige plaatsen in Nederland 750.000 stuks van deze soort =per vierkante meter.= Als dat geen invasie is, dan is De Onderzoeker een roeiboot.
De aandacht van de onderzoekers aan boord gaat uit naar stenen onder de waterlijn, vandaar de speciale belangstelling voor kribben. De stenen zijn interessant omdat veel waterbewoners daarop samenscholen. Ze vinden er het houvast dat ze graag willen hebben. De Onderzoeker wordt op de krib zelf geparkeerd om een rustige, stabiele werkplek te hebben in de druk bevaren en dus druk golvende rivier. Met een grijper worden een paar stenen naar boven gehaald. De krijgen vervolgens met rivierwater en afwaskwasten een wetenschappelijke poetsbeurt. (Een toerist vroeg onlangs aan het onderzoeksteam of ze zo de hele Rijn gingen schoonmaken.) Alles wat leeft wordt van de stenen afgeschrobd, de oogst wordt geïnventariseerd en van de stenen zelf wordt de maat genomen. Zo ontstaat een beeld van welke soorten er in de Rijn te vinden zijn en in welke aantallen per vierkante meter.
Tot voor kort was de driehoeksmossel een van de talrijkste soorten met soms tienduizenden exemplaren per vierkante meter (dat is meer dan één per vierkante centimeter; zo klein zijn de mosselen niet, maar ze groeien als het zo uitkomt gewoon boven op elkaar). De mosselen bewoonden ook de koelwaterinlaten van elektriciteitscentrales en deden het daar zo goed dat de centrales er handenvol werk aan hadden om hun pijpen in bedrijf te houden.
Sinds de Kaspische slijkgarnaal is dat allemaal anders. Ook de slijkgarnaal zit graag op een harde ondergrond. Maar terwijl de driehoeksmossel zelf een harde buitenkant heeft waar weer een ander beest op kan gaan zitten, doet de slijkgarnaal het anders. Die verzamelt slib uit het water om zich heen en bouwt daar een kokertje van om in te wonen. Stenen die door de slijkgarnaal in bezit zijn genomen zijn helemaal omgeven door een glibberige brij van soms wel vier centimeter dik. Weg harde ondergrond; zo maakt de garnaal veel andere soorten het leven onmogelijk. Van de tienduizenden mosselen per vierkante meter zijn er nu nog maar enkele tientallen over. Een neveneffect is, dat de elektriciteitscentrales van het probleem in hun pijpen af zijn.
Hoe kan de Kaspische slijkgarnaal zomaar de macht grijpen in de Rijn? Daar zijn veel redenen voor. Je zou kunnen zeggen dat alles het diertje heeft meegezeten. Hij is gewend aan brak water; de Rijn is vanaf de kalimijnen in de Franse Elzas licht brak. (Zo is het Zuiderzeekrabbetje, ook een brakwaterliefhebber, in Nederland al opgerukt tot de Duitse grens.) De slijkgarnaal is een subtropisch beest; de Rijn is maar liefst =vijf graden= warmer dan een eeuw geleden door koelwaterlozingen &en door het warmer worden van het klimaat. De garnaal filtert algen uit het water; en de meest akelige vergiften mogen in het Rijnwater zijn teruggedrongen, de vervuiling met de meststoffen fosfaat en nitraat is dat niet. Volop eten daardoor voor algen en dus ook voor de slijkgarnaal. Nu zou het vermoedelijk lang zo'n vaart niet zijn gelopen als niet in 1986 door een ongeval bij de chemische fabriek Sandoz in Basel de hele Rijn was vergiftigd. Nagenoeg alle leven in de rivier legde het loodje. 'De Rijn lag erbij als een pas geploegde, gewiede en bemeste akker, klaar voor het organisme dat zich het snelst kon vermenigvuldigen,' zegt prof. Gerard van der Velde van de Katholieke Universiteit Nijmegen, één van de onderzoekers op De Onderzoeker. Die snelle jongen was de slijkgarnaal. Een vrouwtje legt gemiddeld 12 eieren en als ze dat aan het begin van het seizoen doet, komen zelfs haar kleinkinderen nog aan voortplanting toe. Als er geen belemmeringen zijn kan in één jaar het aantal slijkgarnalen 12x12x12=1728 keer zo groot worden, en in twee jaar 1728x1728, bijna drie miljoen dus. Dat schiet lekker op. En belemmeringen waren er niet, want geen vis of vogel kende de slijkgarnaal. 'Ze moeten hem eerst leren eten,' volgens Van der Velde.
De laatste factor waar de Kaspische slijkgarnaal van heeft geprofiteerd is de scheepvaart. Schepen doorkruisen alle wateren van de wereld en nemen op hun huid of in ballasttanks wezens van de ene uithoek van de aarde mee naar de andere uithoek. Meestal gedijen ze niet waar ze niet thuishoren, maar soms wel. De gevolgen kunnen desastreus zijn als natuurlijk vijanden ontbreken. Zo wordt Australië op het ogenblik geplaagd door Japanse vissen en de Grote Meren in de VS zitten vol met de driehoeksmossel die in Nederland, waar hij wel hoort, wijkt voor de slijkgarnaal. Doordat de mossel (net als overigens de slijkgarnaal) het water filtert op zoek naar algen, worden de meren daar in Amerika nu kraakhelder, wat ze van oorsprong niet zijn. De ...vis die de Amerikanen zo lekker vinden kan daar nu niet meer leven.
In Nederland vinden we op het ogenblik slakken uit het Middellandse Zeegebied en uit Nieuw-Zeeland, verschillende Aziatische mosselsoorten, en platwormen uit Amerika. Behalve de slijkgarnaal is er nu uit het Kaspische gebied ook een vlokreeft gesignaleerd. De Rijn is de laatste jaren een ecologisch gekkenhuis waar in achttien jaar tijd zes verschillende soorten hebben gedomineerd. Twintig procent van de soorten ongewervelde dieren in de Rijn (vissen of waterplanten heb je nauwelijks meer) zijn 'exoten', dat wil zeggen van vreemde herkomst. Het wordt nog sterker als je naar aantallen gaat kijken. Die twintig exotische soorten nemen negentig procent van de aantallen dieren in de Rijn voor hun rekening.
De invasie van de slijkgarnaal vervult de ecologen met gemengde gevoelens. 'We vinden het geweldig interessant wat er nu gebeurt,' geeft prof. Van der Velde toe. 'Zo'n experiment hadden we zelf nooit kunnen verzinnen. En er leeft tenminste iets in de Rijn. In de jaren '70 was alles vrijwel dood. Aan de andere kant, als je de oorspronkelijke fauna terug wilt hebben is dit natuurlijk een probleem. Die nieuwe soorten krijg je niet zomaar weer weg.' Met zijn onderzoek probeert Van der Velde een beeld te krijgen van de gevolgen van de triomftocht van de slijkgarnaal. Wat gebeurt er met het slib dat hij op de stenen vastlegt? Filteren alle garnalen samen minder of juist meer algen uit het water dan de mosselen deden? Wat betekent dat voor de kwaliteit van het water? En vooral: hoe lang gaat de opmars nog door?
Nederland is nog niet klaar met de slijkgarnaal, en de slijkgarnaal niet met Nederland. Hij rukt nog steeds op. Overal waar Rijnwater komt, zal de slijkgarnaal komen. Dat is dus in vrijwel alle oppervlaktewater. Vogels die zich met mosselen voeden, zoals duikeenden, zullen iets anders moeten bedenken of verdwijnen. De hoop van de ecologen is erop gevestigd dat een inheemse vis zich tot natuurlijke vijand ontwikkelt of dat er ziektes onder de garnalen uitbreken. Het zou ook schelen als de Rijn nòg schoner werd: minder zout, minder voedselrijk, minder warm. Dat zou de oorspronkelijke bevolking van onze grootste rivier bevoordelen ten opzichte van de indringers. Maar hoogstwaarschijnlijk zou dat niet voldoende zijn. Een soort die zich zo snel voorplant, en in zulke grote aantallen, als de slijkgarnaal, kan zich ook vrij makkelijk aanpassen als de omstandigheden veranderen. De scheepvaart zal soorten uit verre streken blijven aanvoeren. Zoals vroeger wordt het nooit meer.