Wanneer je dit dorp nadert, merk je dat om te beginnen aan het overal verspreid liggende afval. Wrakken en onderdelen van rupsvoertuigen zijn favoriet. Pas daarna meldt de bebouwing zich, en ook daar tussenin ligt overal troep. Het is alsof het centrum van het dorp is uitgeroepen tot centrale stortplaats, en of het teveel aan rotzooi tussen de huizen door het veld in is gesijpeld, in lange tongen van lege vaten en naar dieselolie geurend schroot.
Amderma is een gehucht op het Noordsiberische vasteland aan de Kara Zee, even ten zuidoosten van Nova Zembla. De door mensen geschapen omgeving is er ongastvrij, en het klimaat ook: de lente begint er in juni en de herfst in augustus. Voor zover wij kunnen vaststellen is de militaire basis de enige reden van bestaan van het dorp. Twee grote raketneuzen sieren het schoolplein als speeltoestellen. Je vader zal hier maar heen worden gestuurd.
Net als de schoolkinderen zitten wij hier onvrijwillig: door een staking in de Russische luchtvaart is ons reisschema in de war. Pas vanochtend hoorden we dat we hier zouden landen en overnachten. Morgen vliegen we door, hopen we.
Ons hotel in Amderma - waar ik mijn eerste arctische kakkerlak waarneem - is een lange barak midden in een hectare omgeploegde aarde. Je zou kunnen denken dat er iets niet af is, maar dat is een misverstand. Verharde wegen, trottoirs of iets dergelijks heb je hier niet. Zelfs bij de Sovjet-confectieflats komt de blubber tot aan de drempel. 's Zomers is het baggeren geblazen, in de winter verstuik je je enkels. Alle voertuigen in dit oord zijn geschikt voor zwaar terrein en voor het fijnmalen van de tere toendrabodem, dus afgezien van de voetgangers zit waarschijnlijk niemand te wachten op bestrating.
Aan de aanblik van verwaarloosde gebouwen zijn we langzamerhand wel gewend. Ook het haventje aan de overkant van de 'straat' (meer hologige wrakken half onder water dan zeewaardig lijkende schepen, en weer zo'n wanhopige vuilnisbelt met oud ijzer en van olie verzadigde modder) schokt ons niet bijzonder. Op een avondwandeling in de lange poolschemering beginnen we pas te peinzen bij het plaatselijke monument. Van een afstandje lijkt het nog heel wat. Een gazonnetje, een betonnen terras, een rechtopstaande dito vierhoek met rode ster, een tekst die lijkt te gaan over in de oorlog gevallen zonen van dit dorp, een rij kransen tegen een betonnen rand en een uit de kluiten gewassen kanon dat fier de wacht houdt.
Van dichtbij is de indruk tegengesteld. Voor het gazon zou een kistkalf nog zijn neus ophalen. De betonnen platen van het terras, van de vierhoek en van de rand die de kransen steunt zijn half verkruimeld en hangen deerniswekkend scheef. De kransen zelf zien er uit of ze nog van de eerste mei dateren. En het kanon hoort meer thuis op de dichtstbijzijnde junkyard dan hier. Zijn eerstvolgende saluutschot zal het zeker niet overleven, net zo min als de omstanders trouwens.
Hoewel we niets hebben met de glorie van het Sovjetrijk ervaren we dit toch als een van de meest deprimerende plekjes van allemaal. Dit monument is niet zomaar vervallen; de verwaarlozing ervan moet zijn begonnen nog voor het er stond: bij de bouw, en zelfs al bij de keus van de materialen. Dat geeft het een ongeevenaarde triestheid. Vallen voor het vaderland is tot daaraan toe, maar om dan met naam en toenaam op zo'n oneervol monument te staan, dat is een vernedering die ik m'n ergste vijand niet zou toewensen.
Het zal er allemaal wel mee te maken hebben dat voor vrijwel iedereen het verblijf hier tijdelijk is. Je wordt hier voor een jaar of wat heen gestuurd en vanaf de dag dat je arriveert tel je de dagen tot je weer terug mag. Dat is geen stimulans om de omgeving netjes te houden voor degenen die na jou komen. En hoe meer mensen er *voor* jou naast de pot hebben gepiest, hoe makkelijker je het zelf zult doen.