Zeker zo belangrijk is een andere vorm van moed: ermee durven ophouden als duidelijk wordt dat een onderneming zinloos is. Ik denk aan de Kanaaltunnel. Op de achterkant van een envelop kun je uitrekenen dat Eurotunnel bij het huidige verkeersaanbod aan honderd procent van de markt niet genoeg heeft om quitte te spelen. Kostenoverschrijdingen zijn routine bij projecten van deze omvang, dus je maakt mij niet wijs dat niemand deze catastrofe heeft zien aankomen. En je kunt toch beter een verlies van 15 miljard nemen dan het dubbele investeren en op het voltooide project nog verlies maken ook?
Het zijn politici of managers die, niet gehinderd door veel technische kennis, ideeen goed- of afkeuren. Daarom worden niet alle plannen uitgevoerd die Van den Kroonenberg mooi vindt. Dat is prima zo. Techniek is niet het enige wat telt en iemand moet de ingenieurs in hun dadendrang een beetje beteugelen. Dat daarbij wel eens een voorstel wordt afgewezen dat beter had kunnen worden aangenomen nemen we op de koop toe.
Wanneer daarentegen een megaproject uit de hand loopt - de technische moeilijkheidsgraad is hoger dan voorzien, er zijn nieuwe veiligheidseisen of wat dan ook - spant iedereen samen om het te laten doorgaan: de politicus denkt aan zijn prestige, de manager aan het al geinvesteerde geld en de ingenieur aan zijn baan. Voor de technische uitvoerbaarheid en de daaraan gekoppelde kosten sluit men de ogen. Dat heet momentum.
De Kanaaltunnel had momentum. Kalkar ook - al kwam dat ding, voltooid en wel, alsnog krakend tot stilstand. Een ander voorbeeld is het onderzoek naar kernfusie. Daar pompt de wereld jaarlijks miljarden in vanwege de worst van overvloedige energie die ons wordt voorgehouden. De belangstelling blijft levend door 'opzienbarende' resultaten die meestal vlak voor budgetbesprekingen worden geboekt, en door grootse plannen voor nieuwe faciliteiten.
Met de vooruitzichten van dat werk is iets vreemds aan de hand. Hoe langer er onderzocht wordt, hoe verder het doel verwijderd blijkt. Toen medio jaren '50 dit onderzoek begon dacht iedereen dat het, net als in het geval van kernsplijting, een jaar of tien zou duren voor de kernfusiereacties getemd zouden zijn. Over het vervolg zegt mijn knipselarchief het volgende:
1978, Ned. Tijdschrift voor Natuurkunde: 'Proefreactor over 25 jaar.'
1982, NRC Handelsblad: 'Commerciele kernfusie hooguit in 2020.'
1993, De Ingenieur: 'Commerciele kernfusie niet voor 2030.'
1994, Science citeert functionaris VS-ministerie van Energie: 'Fusion is a 100-year project.'
De ruwe wetmatigheid die hieruit naar voren komt is: de geschatte tijdsduur tussen 'nu' en maatschappelijk nuttige kernfusie is ongeveer gelijk aan het aantal jaren dat er al aan gewerkt is. Een ontnuchterende vaststelling. Het onderzoek naar kernfusie is een veertigjarige geschiedenis van zelfoverschatting door wetenschap en techniek. We leren veel over magnetische opsluiting maar niets over onze eigen beperkingen.
Hoe komt dat? De politicus kan het niet verkopen dat de tientallen miljarden besteed geld moeten worden afgeschreven. Nieuwe miljarden erin stoppen is makkelijker. De manager denkt alleen aan de continuiteit van zijn onderzoeksinstituut. De onderzoeker en de ingenieur werken aan hun volgende publikatie of rapport. Niemand heeft de durf om te zeggen dat we nu wel weten dat het te moeilijk is.
Hoewel, niemand? De laatste jaren tekent zich een kentering af, maar dan internationaal en niet alleen in het benepen Nederland, zoals Van den Kroonenberg denkt. De Europese ruimtevaart heeft door budgetbeperkingen het veel te ambitieuze bemande ruimtevaartuig Hermes op ijs moeten zetten. Het Amerikaanse Congres heeft de te goedkoop voorgestelde superversneller SSC geschrapt. En in Amerika staat nu eindelijk ook het fusie-onderzoek onder druk. De budgetten dalen en er worden faciliteiten geschrapt in plaats van bijgebouwd. Een eremedaille wegens moed voor de betrokken politici. De maatschappij laat zich geen oor meer aannaaien: het onmogelijke graag, maar wonderen liever niet.