Muurtje met een gat is beter 

Herbert Blankesteijn, NRC Handelsblad 24-1-'98.

 'Die klapschaats heeft alleen toekomst als je er bij de jeugd mee begint.' Een uitspraak van de uitvinder van de klapschaats, prof. Van Ingen Schenau, in deze krant in de winter van '91/'92. Hij bedoelde dat de klapschaats een aparte techniek vereist die je vroeg moet leren wil hij blijvend effect sorteren. Van Ingen Schenau blijkt ongelijk te hebben gehad. De klapschaats heeft nu succes onder de voeten van schaatsers die er niet jong mee zijn begonnen. Het tegenovergestelde van zijn bewering blijkt het geval: de jeugd begint pas met de klapschaats nu bewezen is dat het ding toekomst heeft.

 Er heeft dus bijna tien jaar lang een middel klaargelegen waarmee bijna gratis betere resultaten te behalen waren en niemand heeft het gebruikt. Waarom niet? Ex-kampioen Hein Vergeer had daarover op de tv laatst een theorie: de schaatshallen waren net ingevoerd en de schaatsers waren zo druk met het vestigen van persoonlijke en wereldrecords dat hun hoofd niet stond naar nòg een verbetering. Een onbevredigend verhaal. Op een kampioenschap gaat het erom zo hoog mogelijk te eindigen; waarom zou een schaatser van de tweede garnituur niet een keertje kampioen willen worden? Dat is wat Tonny de Jong vorig jaar overkwam toen ze om zo te zeggen de stoute schoenen aantrok. Nu iedereen klapschaatst wordt ze weer onopvallend zevende of iets dergelijks. Dat wil zeggen dat iedere schaatser die de afgelopen tien jaar bij de eerste acht is geëindigd op een groot kampioenschap had kunnen winnen als hij of zij als eerste klapschaatsen had gebruikt

 Een beter verhaal dan dat van Vergeer is er volgens mij niet. Er was een goed idee, niemand wilde luisteren tot eindelijk één persoon genoeg lef had èn niks te verliezen. Dat kan. Domheid bestaat en toeval ook.

 Vandaar dat het nu volgende idee een decennium ongebruikt kan blijven liggen. Toch zal het vroeg of laat doorbreken omdat het degene die het gebruikt een beslissend voordeel geeft, of liever degene die het niet gebruikt een beslissend nadeel. Het betreft voetbal en het is jammer dat de sleutelfiguren in deze branche een andere krant lezen, anders zou het voor het Nederlands elftal deze zomer het verschil kunnen betekenen tussen het wereldkampioenschap en de gebruikelijke roemloze kwartfinaleplaats.

 Het idee gaat over het 'muurtje' bij een vrije trap. Een vrije trap voor de aanvallende partij dicht bij het strafschopgebied geldt als gevaarlijk. Zonder muur van verdedigende spelers tussen de bal en het doel zou de vrije trap hard en strak op het doel kunnen worden geschoten met een grote kans op een doelpunt. Dus staat daar dat muurtje. Hoe moet dat worden geplaatst? Er zijn niet genoeg spelers beschikbaar om het hele doel af te dekken. Een paar zijn er immers nodig om aanvallers van de tegenpartij in de gaten te houden. Meestal wordt op aanwijzingen van de keeper het muurtje zo gezet dat het één hoek van het doel helemaal afdekt terwijl de keeper wat meer in de andere hoek gaat staan om strakke schoten in die richting beter te kunnen afweren.

 Toch wordt uit dergelijke vrije schoppen vaak gescoord, door specialisten die de bal met een boogje over de muur heen (niet hard want dan gaat de bal onherroepelijk over) in de lege hoek van het doel mikken. De beschreven methode werkt dus niet goed. Dat komt vooral doordat de keeper de bal niet goed kan zien. Hij moet diep bukken om tussen al die benen door te kijken of helemaal in de onafgedekte hoek gaan staan en in beide gevallen is hij vrijwel weerloos tegen de beschreven boogballen.

 Nu we zover zijn suggereert de oplossing zichzelf, briljant in zijn eenvoud. Er moet een gat in de muur. Twee halve muurtjes kunnen elk een hoek van het doel afdekken. De keeper heeft vrij zicht op de bal en kan tijdig reageren op een boogbal in een van beide hoeken. Harde schoten kunnen alleen recht op de keeper af en zullen geen problemen opleveren. De vrije trap is daarmee een ongevaarlijk intermezzo geworden.

 Hoe goed dit werkt is te zien aan een rekenvoorbeeld, waarbij de bal op 18 meter afstand recht voor het doel ligt. De muur staat reglementair op 9 meter afstand, dus precies halverwege. Een beetje kerel is een halve meter breed en dekt dan een meter van het doel af. Twee halve muurtjes van drie man laten van het zeven meter brede doel in het midden slechts een meter over waar de keeper zelf op moet letten. Mogelijk zijn twee tweepersoons muurtjes voldoende.

 Er is één tegenzet denkbaar voor de aanvallende partij. Deze kan in het gat zijn eigen spelers opstellen, die uiteenstuiven (of niet) wanneer hun medespeler de bal schiet. Ook met deze maatregel is het verdedigende team beter af dan voorheen. De keeper staat in het midden en beide hoeken van het doel zijn beschermd. Bovendien offeren de aanvallers een of meer spelers op voor een plaats in de muur. Bij twee tweepersoons muurtjes is er een driepersoons gat, bij twee éénpersoons muurtjes zelfs een vijfpersoons gat, te vullen door de aanvallende partij!

 Wat voor tactische wapenwedloop dit gaat opleveren is niet direct te voorzien. Wel dat degene die hiermee begint, en de moeite neemt er wat mee te oefenen, een voorsprong neemt op de concurrentie en alleen al uit het verrassingseffect een grote psychologische winst kan halen. Er kan nu nog een half seizoen mee geëxperimenteerd worden, in de nationale en internationale competities die weer beginnen, of op trainingen van nationale teams. Een kans om hoger te reiken dan je kwaliteiten rechtvaardigen krijg je niet vaak.


Dit artikel mag worden gedownload, gelezen en zelfs gekopieerd, maar alleen voor eigen gebruik. Vermenigvuldigen met winstoogmerk is niet toegestaan. Copyright Herbert Blankesteijn.