De mangrove is aan de beurt

Herbert Blankesteijn, NRC Handelsblad 10-6-'93


Mangrovebossen, moerassige vloedbossen in tropische kustgebieden, staan in toenemende mate onder druk door allerlei vormen van exploitatie. Het ontbreekt aan elementaire kennis en pogingen tot verantwoord gebruik zijn zeldzaam.

Mangrovebossen zijn uitzonderlijke ecosystemen. Wat dat betreft kan een mens rustig op hun uiterlijk af gaan. Bomen op hoge steltwortels die de indruk wekken dat ze aan watervrees lijden. Krabben in de meest wonderbaarlijke kleuren en modellen. Vissen die doodgemoedereerd het water uit wandelen (slijkspringers); schuttervissen die aan de kost komen door insekten uit de lucht te spugen. Vogels die in diversiteit wedijveren met de krabben. Het getij dat de mangrove vier keer per etmaal radicaal van uiterlijk laat veranderen. De mangrovedebutant komt ogen te kort.

De bizarre aanblik valt terug te voeren op de extreme omstandigheden die er heersen. Zout, voortdurend heen en weer stromend water is niet het meest waarschijnlijke milieu voor bomengroei. Temidden van de begroeiing is het water rustig en kan er allerlei rommel bezinken, zoals bladresten. Op de bodem ontstaat zo een rottende, zwavelrijke en zuurstofloze laag. Aan deze onvriendelijke omgeving hebben zich maar weinig soorten bomen en planten kunnen aanpassen, maar de aanpassingen zijn wel zeer bijzonder - het begrip diversiteit is niet zaligmakend.

Zo is daar bijvoorbeeld het geslacht Rhizophora, de beroemde boom met de steltwortels. Deze geven de boom houvast en dienen als ademhalingsorgaan voor het wortelstelsel. In de bodem valt immers geen zuurstof te halen. Rhizophora groeit vooral in de laagste en natste regionen. Op grond die alleen bij hoog water nat wordt groeit vaak Avicennia, een boom met wortels die vlak onder de oppervlakte liggen en op talloze plaatsen potloodachtige, decimeterhoge luchtworteltjes omhoog steken. In hun werking zijn deze uitstulpingen te vergelijken met snorkels.

Het zoute water is een probleem op zich: er is alleen evenwicht als de zoutconcentraties binnen en buiten de plant gelijk zijn. Omdat het (zee)water doorgaans zouter is dan het celvocht van de planten heeft het zout de neiging de plant binnen te gaan en wil het vocht er uit. Veel planten hebben dan ook klieren om zout weer uit te scheiden en zien er verder uit als vetplanten: dikke bladeren met een waslaagje om niet meer water te verliezen dan strikt noodzakelijk.

Groot wild is met heel zeldzame soorten in moerasbossen vertegenwoordigd. Zo is de delta van de Ganges een van de laatste plaatsen waar de Bengaalse tijger nog voorkomt. In Indonesië is de Indonesische neushoorn nog in sommige getijdengebieden te vinden.

Mangrovebossen zijn te vinden in talrijke tropische kustgebieden. Ze komen voor in 92 landen; Europa en Antarctica zijn de enige continenten waar ze ontbreken. Mangrove heeft een bodem nodig die niet te snel uit zee oprijst (1 m per km is al veel) zodat een voldoende groot oppervlak onder invloed staat van het getij. De bodem mag daarnaast niet instabiel zijn en de golfslag niet te hevig, anders kunnen de zaden geen wortel schieten. De omgeving van riviermondingen is meestal uitermate geschikt. Staat er eenmaal een strook mangrovebegroeiÏng, dan beschermt die de kust tegen erosie door stormen. Het bos stimuleert dan zijn eigen uitbreiding door het dempen van de golfslag en het vasthouden van sediment. Verder is het duidelijk dat er een warm klimaat nodig is, maar waarom dat zo is, is een onbeantwoorde vraag. Zouttolerante boomsoorten komen in een gematigd klimaat nu eenmaal niet voor.

De mangrove is bijna overal een essentiële hulpbron voor de plaatselijke bevolking. Die vindt er brand- en bouwhout, en voedsel in de vorm van vis, garnalen, krabben en schelpdieren. In dit verband is het van belang dat veel vissoorten hun jeugd doorbrengen in de mangrove, beschermd door een onderwaterwoud van wortels en stammen, om in volwassen staat op te duiken in het open water voor de kust, bijvoorbeeld op de meestal aanwezige zeegrasvelden. Daar kunnen vissers dan oogsten. Volgens schattingen produceert een hectare gezonde mangrove jaarlijks 450 kilo garnalen en 700 kilo vis. Maar door de toenemende bevolkingsdruk en door eigentijdse vormen van exploitatie gaat het met de mangrovebossen niet goed.

'De verdwijning van mangrovebos is ontzettend hard gegaan de laatste jaren,' zegt Jeroen van Wetten, bioloog en projectleider bij het Centrum voor Milieukunde van de Rijksuniversiteit Leiden. Hij werkt aan een database over aantasting en duurzaam gebruik van wetlands maar op de vraag hoe hard het wereldwijd met de mangrovebossen de verkeerde kant op gaat moet hij het antwoord schuldig blijven. In Thailand is tien procent verdwenen en in het zuiden van Ecuador bijna alles, weet hij uit zijn hoofd. Op de Filippijnen is het ook heel erg.

'Dat zouden wij ook wel willen weten,' is de reactie van Mark Spalding op dezelfde vraag. Spalding is verantwoordelijk voor informatie over zee-ecosystemen bij het World Conservation Monitoring Center, een onderzoekscentrum gevestigd in Cambridge dat wordt gefinancierd door grote internationale natuurbeschermingsorganisaties als het Wereld Natuur Fonds. Spalding heeft net een draft op zijn bureau van een inventarisatie van beschermde gebieden met mangrovebossen. Maar ook hij kan alleen fragmentarische gegevens produceren. In Kenia is tien procent weg. Verder is daar de helft gedegradeerd, dat wil zeggen dat de grootste bomen er zijn weggehaald. 'Een probleem is dat de definitie van mangrove nogal eens verandert. Soms lijkt bij het uitkomen van een nieuw rapport het areaal zelfs te zijn toegenomen. Dan blijkt dat de ene keer alleen de gebieden met winbaar hout zijn meegeteld en de andere keer alle mangrovevegetatie, dus ook struikgewas.' Een andere moeilijkheid is dat soms de wateroppervlakte van rivieren en kreken wordt meegerekend en soms niet.

Volgens recente schattingen is er 160.000 km2 mangrovebos op deze wereld (al vermeldt het conceptrapport van Spalding voor tientallen landen dat er geen schatting van het mangrove-areaal te vinden is). Dat is weinig vergeleken bij de oppervlakte aan tropisch regenwoud die er nog is: 9 miljoen km2. Voor het 'gewone' tropische bos is betrekkelijk goed bekend hoeveel er ooit was (ongeveer 15 miljoen km2) en hoe snel het achteruit gaat (circa 100.000 km2 per jaar). Voor de mangrove moeten we het doen met casuïstiek. Volgens een tien jaar oud rapport is in Sabah 40% al weg. Azië als geheel is volgens recente gegevens al meer dan een kwart van zijn mangrovebos kwijt.

Mangrovebossen zijn vaak moerassig en moeilijk toegankelijk. Ze zijn daardoor laat 'ontdekt' als object van onderzoek. Ook worden ze ter plaatse makkelijk beschouwd als stinkende 'woeste gronden' die maar beter ontgonnen kunnen worden. Jeroen van Wetten van het Centrum voor Milieukunde somt in hoog tempo een aantal bedreigingen op: 'In landen waar de tropische wouden opraken trekken de houtmaatschappijen naar de kusten op zoek naar nieuwe bronnen. In Indonesië heeft de transmigratiepolitiek een negatieve rol gespeeld. Armoede van de plaatselijke bevolking leidt overal tot overexploitatie. Aanleg van dijken en dammen in rivieren is heel schadelijk. De mangrove is heel kwetsbaar voor dit soort hydrologische maatregelen. Het Flood Action Plan van de Wereldbank in Bangla Desh, waarbij nogal wat Nederlandse dijkenbouwers zijn betrokken, kan voor veel mangrovebossen slecht uitpakken.' Dammen dienen om in de waterbehoefte van het vasteland te voorzien. Ze belemmeren zo voor de vloedbossen de aanvoer van vers water en sediment, belangrijke levensbehoeften voor het mangrove-ecosysteem. In de eiwitbehoefte van de bevolking van Bangla Desh wordt voor drie kwart voorzien door vis uit de open delta, die afhankelijk is van de mangrove.

'De ongebreidelde garnalenteelt is wel %e%en van de schadelijkste ontwikkelingen,' zegt Van Wetten. 'Dat is voor de elites een lucratieve business. Er worden stukken drooggelegd en daar maken ze kweekvijvers. Maar na een jaar of vier stort de zaak in. De drooggevallen mangrovebodem verzuurt namelijk als er lucht bij het organische afval komt, en er ontstaat daardoor een giftig aluminiumcomplex.' Volgens Van Wetten komen de in Nederland geïmporteerde garnalen bijna allemaal uit Zuid-Oost Azië of Zuid-Amerika, waar ze op deze voor de mangrove destructieve manier worden gekweekt. West-Europa en Japan zijn de grootste afnemers.

Onderzoek naar de werking van een tamelijk ongeschonden mangrovesysteem wordt sinds 1990 gedaan in de bossen van Gazi Bay in Kenia, 50 km ten zuiden van Mombasa. Het gaat om fundamenteel, dus niet direct op toepassing gericht onderzoek in een natuurreservaat dat alleen door de lokale bevolking op bescheiden schaal als hulpbron wordt gebruikt. Verantwoord beheer is het doel voor de lange termijn, al zal daar meer voor nodig zijn dan onderzoek alleen. De aantasting van de mangrove op wereldschaal is grotendeels een kwestie van economische machtsverhoudingen: de winst op korte termijn is voor de elite en het onherstelbare verlies is voor de locals, die het bos niet bezitten maar er wel van afhankelijk zijn.

De EG betaalt het bedoelde onderzoek, de uitvoering is in handen van het Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek (NIOO) in Yerseke, in de persoon van drs. Erik Slim. Hij heeft de afgelopen jaren onderzoek uitgevoerd naar de produktie van het bos. Zo heeft hij een methode ontwikkeld om de bovengrondse biomassa van een boom te schatten. Van verschillende exemplaren van de soort Ceriops tagal mat hij, samen met zijn Keniaanse counterpart , de stamomtrek op twee verschillende hoogten, vervolgens mat hij op twee manieren de hoogte van de boom en tenslotte de slagschaduw van de kroon midden op de dag. De vraag was wat de beste maat zou zijn voor het gewicht van de boom. De bomen werden omgehakt en gewogen; de omtrek van de stam op 30 cm boven de grond bleek het beste te correleren met het gewicht. Bij Rhizophora mucronata probeerde het team, behalve verschillende stamomtrekken en de hoogte, ook het aantal steltwortels als variabele. Hier bleek de stamomtrek op 150 cm de beste maat.

Vervolgens is het onderzoek gericht op de koolstof- en stikstofkringloop. Slim et al. zijn gaan tellen hoeveel blaadjes er per twee weken van de bomen vallen: een belangrijke voedselbron voor het ecosysteem. Bevredigend, dit tamelijk domme werk? Slim: 'Voor mij wel. Je moet in Afrika niet met de meest geavanceerde apparatuur aankomen. Afrika loopt in wetenschappelijk opzicht vijftig jaar achter, dus kunnen we heel goed uit de voeten met methoden van vijftig jaar geleden. Phenologie, bladeren tellen, is een heel nauwkeurige methode en het enig wat je nodig hebt is viltstiften en labels om takjes te merken, en verder pen en papier. Iets ingewikkelder analyses van koolstof- en stikstofgehaltes laten we in Nederland doen.' De bladval bleek hier, pal onder de evenaar, wel degelijk aan seizoensinvloeden onderhevig. In de regentijd laten de bomen aanzienlijk minder blaadjes vallen dan daarna.

De vorige zomer heeft het EG-team een forse tijdelijke uitbreiding ondergaan. In het kader van een grote oceanografische expeditie in de Indische Oceaan deed het onderzoeksschip de Tyro van de Stichting Onderzoek der Zee (SOZ) Kenia aan. Drie weken lang werden twintig onderzoekers in de mangrove gestationeerd voor onderzoek naar de ecologische verwevenheid van mangrovebos, de koraalriffen voor de kust en de zeegrasvelden daar tussenin. Een van hen was prof.dr. Gerard van der Velde, aquatisch oecoloog aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij hield zich geruime tijd onledig met het vangen en fotograferen van vissen op de drie genoemde plekken Hij vond verschillende voor Kenia nieuwe soorten, zoals de slanke gitaarvis, die zijn naam dankt aan zijn uiterlijk, en de gevlekte sidderrog. Beide waren tot dan toe alleen bekend van grote diepte, dat wil zeggen beneden 50 meter, en werden nu op twee meter gevonden.

Van der Veldes toelichting bij zijn eigen werk doet denken aan die van Slim: 'In een gebied als dit moet je vooral basale informatie verzamelen. Dus geen onderzoek aan organen of DNA van vissen maar iets op het gebied van de soortensamenstelling. In Nederland hebben we die basis al; hier niet. Dat blijkt ook wel want veel soorten die wij nu naar boven hebben gehaald blijkt onze Keniaanse counterpart niet te kennen.'

'Het aantal onderzoeken van mangrove, zeegrasvelden en koraalriffen samen is op de vingers van één hand te tellen. Het is ook verrekte moeilijk om in alle drie op dezelfde wijze te monsteren. Wij gebruiken fuiken in de mangrove, we trawlen op het zeegras en bij de riffen gebruiken we de videorecorder. Een directe oplossing voor dat probleem is er niet. Je moet op de lange termijn werken.' Onlangs heeft Van der Velde geld toegewezen gekregen om zijn onderzoek in Kenia voort te zetten. Zijn vangst van vorig jaar moet hij nog analyseren - pas in april arriveerde de Tyro, met aan boord de diepgevroren vis, in Den Helder.

Dr. Marten Hemminga van het NIOO in Yerseke, leider van het drieweekse mangroveonderzoek, heeft al enkele resultaten binnen - een deel van zijn monsters heeft hij in het vliegtuig mee teruggenomen. Hij kon vorig jaar juni regelmatig worden aangetroffen op een gammel ogend, door Keniaanse werklieden gebouwd, houten platform, twee meter boven het water van Gazi Bay. Dit platform deed dienst als veldlaboratorium. Per rubberboot werden water- en bodemmonsters van verschillende plaatsen aangevoerd. Met een Keniaanse collega maakte Hemminga ze transportklaar.

Hij wilde onder andere weten hoe ver zeewaarts het organische materiaal uit de mangrove nog te vinden zou zijn; wie er met andere woorden allemaal van de mangrove meeëten. Hemminga liet daarvoor de verhouding meten tussen de koolstofisotopen 12 en 13 in het sediment op de bodem van de baai. Deze verhouding is afhankelijk van de herkomst van het oorspronkelijke organische materiaal: de waarde van de hiervoor gehanteerde grootheid [kleine delta]13C is bijvoorbeeld rond de -26 voor mangrovebladeren. Bodemsediment uit de mangrove komt tot -25; waarschijnlijk is het dus voor een belangrijk deel gevormd door resten van afgevallen bladeren. 'We hebben waarden gevonden die in de mangrove bij -25 beginnen en tweeëneenhalve kilometer uit de kust al gelijk zijn aan die van een controlelokatie buiten invloed van de mangrove: -15.'

De isotopenverhouding in het zeegras liet een vergelijkbaar beeld zien. Van zeegras dat wordt bemest met stoffen uit de mangrove zal de waarde van [kleine delta]13C dichter bij die van mangrovemateriaal liggen. 'Vlak bij de mangrovebegroeiing vonden we in het zeegras de waarde -19, en 2 1/2 km daarvandaan weer dezelfde waarde als op de controlelokatie: -11. De conclusie moet dus wel zijn dat organische deeltjes efficiënt worden ingevangen door de zeegrassen en dat de uitstraling van de mangrove erg beperkt is. De koraalriffen, die nog wat verder zeewaarts liggen dan de zeegrasvelden, zijn dus door een buffer gescheiden van de mangrove.'

Concrete stappen in de richting van duurzaam beheer van mangrovebos zijn nog zeldzamer dan wetenschappelijke onderzoeksprojecten. Een van de weinige plaatsen waar nuttige ervaring is opgedaan is het Matangreservaat in Maleisië. Dit is een erfenis van het Britse koloniale regiem. Aan het begin van deze eeuw begon daar bosbouw met een rotatieperiode van ongeveer 35 jaar. 40.000 hectare met overwegend Rhizophora's worden daar in de loop van één rotatieperiode twee keer gedund en tenslotte kaalgekapt, in veldjes van een paar hectare tegelijk. Als natuurlijke regeneratie uitblijft vindt herplant plaats. Het ecosysteem blijft grotendeels intact zodat de visserij niet wordt geschaad. Wel vertoont de begroeiing kenmerken van een monocultuur; een zekere verarming is er dus wel. Opvallend, en misschien een veeg teken, is dat elke oogst minder goed is dan de vorige. Hoe dat komt is niet duidelijk maar de gedachte dringt zich op dat er toch meer aan het bos wordt onttrokken dan goed is.

Herstel van verdwenen mangrove is mogelijk, al kan het tegenvallen. Verzuurde en verdroogde bodem is weerbarstig. In Maleisië is het op sommige plaatsen nodig met kunstgrepen (bijvoorbeeld oude autobanden) de golfslag te dempen, zodat zaailingen een kans krijgen. Toen er nog mangrove stond was de golfslag vanzelf al minder. Jeroen van Wetten is optimistisch over het regeneratievermogen van mangrove: 'Als je selectief kapt, groeit 't vrij snel spontaan aan, zolang je de randen van het bos maar intact laat. De beschermende werking met slibvang moet intact blijven. Je kunt mangrovesoorten aanplanten als riet. Ik heb gebieden gezien met 100 hectare puur kale bodem waar herplant 70 %a 80 procent succesvol was. Het herstelvermogen is groot, in tegenstelling tot dat van regenwoud. Maar alles wat wordt overgeëxploiteerd kan stuk.'


Het materiaal dat hier verkrijgbaar is mag worden gedownload, gelezen en zelfs gekopieerd, maar alleen voor eigen gebruik. Vermenigvuldigen met winstoogmerk is niet toegestaan. Alles is copyright Herbert Blankesteijn, tenzij anders vermeld.
  • Terug naar het Herbert Blankesteijn Wetenschapmenu.
  • Terug naar het Hoofdmenu Archief Herbert Blankesteijn.