Telefoon, het is Johan Bekhuis, beheerder van de Millingerwaard. Een kwartelkoning in het vroegere maisland! De kwartelkoning is een weidevogel die wat meer reliëf en meer variatie aan plantensoorten nodig heeft dan in de moderne gladgestreken velden te vinden is. De intensivering en homogenisering in de landbouw hebben deze vogel ver teruggedreven; Bekhuis is in de wolken met de verschijning van dit ene exemplaar, een mannetje. Met zijn knarsende roep adverteert het beest nu zijn behoefte aan gezelschap.
De Millingerwaard komt laat in bloei want het is koud geweest. In april was er nog geen sprietje groen te bekennen op onze 14 ha gewezen boerenland. Nu staat er in het voormalige weiland Hondsdraf, Reukloze kamille, Akkervergeet-mij-nietje, Herderstasje, Witte Dovenetel en Bereklauw; een veertigtal verschillende soorten. Je hoeft nog steeds niet te zoeken om de Akkerdistel en de Brandnetel aan te treffen maar hun belang lijkt verder terug te lopen dit jaar. De distels staan in het weiland tamelijk verspreid en de brandnetel doet het in groepjes die het midden houden tussen pollen en veldjes, door Wilbert Bosman 'horsten' genoemd.
Wilbert Bosman is geen tegenstander van brandnetelhorsten. Als free-lance onderzoeker houdt hij zich bezig met de amfibieën in de Millingerwaard en de brandnetels, weet hij, bieden kikkers en salamanders bescherming tijdens het fourageren. 'In een brandnetelveld van 25 vierkante meter kun je zo drie salamanders vinden.' Dat moeten er voor het hele weiland dan toch vele tientallen zijn. Ook kijkt Bosman met welgevallen naar de koeievlaaien en molshopen die het weiland voorzien van een 'microreliëf'. Zoiets zorgt voor diversiteit en trekt insekten aan, die door de amfibieën worden gegeten. Inderdaad, nu hij het zegt, ook in dat opzicht begint het verleden van het weiland te vervagen. Voor het egale veld is een heuvellandschap op decimeterschaal in de plaats gekomen, al zijn er ook nog stukjes gazon die door de grazers kortgeknipt en aangestampt worden gehouden.
Aan de rivierzijde van het weiland vinden we soorten van schrale grond - meer soorten dan vorige jaren, toenemende aantallen. Bijvoorbeeld Kruisdistel, Knikkende distel, Zeepkruid, Gevlekte scheerling en Pastinaak. Een teken dat de verpletterende vruchtbaarheid van het overbemeste weiland in deze hoek terugloopt. Struiken zijn in het weiland-gedeelte niet te vinden. Het gras gaat daarvoor niet opzij.
In het eerste deel van wat destijds maisakker was staan tegen de 150 soorten door elkaar. Plaatselijk bedekt de Akkerdistel 60% van de grond, maar daaronder en daartussen is nog genoeg ruimte voor variatie: Glad walstro, Heksenmelk, Geoorde zuring, Akkerandoorn, Engelwortel, Look zonder look, Kantig hertshooi... En Hop, en liaanachtige plant, die hier staat te wachten op een boom om tegenop te klimmen. Verder het eerste Fluitekruid van de Millingerwaard. Niet dat dat zo'n bijzondere plant is, maar het zou een soort zijn die niet tegen begrazing kan. Hier dus wel, en daar zijn twee mogelijke redenen voor. In de eerste plaats is de begrazingsdruk zo laag dat plantjes altijd kans hebben te worden overgeslagen door het vretende vee. In de tweede plaats wordt dit exemplaar van het Fluitekruid beschut door een jonge Vlier. En bij nadere inspectie van dit eerste stuk maisakker blijkt het te wemelen van de struiken: behalve Vlier vinden we verschillende exemplaren van Braam, Meidoorn, Rode kornoelje en Hondsroos. En zelfs een enkele Zoete kers, een heuse boom dus.
Aan de rivierzijde van dit gedeelte, waar twee jaar achtereen zand is binnengebracht door de overstromingen, ziet het er juist door het gebrek aan gebeurtenissen heel anders uit dan vorig jaar. Twee jaar lang lag hier een strook zand die maar ten dele gekoloniseerd kon worden door pioniersoorten. Dit jaar is de bedekking weer bijna compleet. 'Niet zo leuk voor de Rugstreeppad', stelt Wilbert Bosman vast. 'Die houdt van los zand om in weg te kruipen.' Aan de andere kant is het uitblijven van overstromingen gunstig voor de gewone pad. Bosman heeft het effect van overstromingen op overwinterende padden onderzocht door padden met minuscule zendertjes uit te rusten. Het bleek dat de beesten, weggekropen in de grond, één overstroming konden doorstaan. Na een tweede vloed binnen één winter waren ze dood of vertrokken, maar in ieder geval weg.
De akkers liggen precies tussen twee 'bronnen' van padden in. Ten westen ligt de rivieroever met het bijbehorende duin, waar de Rugstreeppad graag woont. Ten oosten is laaggelegen, vochtig wilgenbos, ideaal voor de gewone pad. Beide soorten hebben weinig in de akkers te zoeken, of het moest zijn dat aan de oostelijke rand van de maisakker zich soms een plas vormt (bijvoorbeeld na een overstroming) waar de Rugstreeppad zich kan voortplanten. In 1994 zorgde dat voor een invasie van duizenden padjes.
'Het is goed voor de amfibieën dat de Akkerdistel nu op z'n retour is,' zegt Bosman. 'Zo'n massieve muur van distels als we twee jaar geleden hadden herbergt weinig insekten. De variatie in plantesoorten die je nu krijgt, met brandnetelhorsten voor dekking, is veel aantrekkelijker. Je hebt zo een honderdtal Bruine kikkers op een hectare, en in het najaar enkele tientallen Groene. Overigens was dat, toen het hier nog akker was, gewoon nul.'
We steken de weg over die onze 14 hectare in tweeën deelt en betreden het tweede stuk voormalig maisveld. Daar staat plaatselijk 80% Brandnetel, hoewel er ook grote stukken zijn zonder. Bijvoorbeeld de baan waar vroeger een spoorlijn liep in de richting van de noordelijke steenfabriek. Die maakt vergeleken met de rest een kale indruk, met een grasachtige begroeiïng waaronder tredplanten zoals Grote weegbree. Het is een zichzelf versterkend effect: de bodem hier bevat puin en is aangestampt, laat planten minder welig tieren en daardoor kunnen de grazers er beter bij om het nog korter te houden.
De bultvormige voortzetting van deze vroegere spoordijk op het derde en laatste stuk maisakker is het spiegelbeeld van de kale baan in maisakker nummer twee. Hier hebben de vlieren de overstromingen kunnen overleven en staan ze in groten getale twee meter hoog. Ook op de lage stukken van de derde maisakker hetzelfde beeld: massale opslag van struiken, en een grote variatie in stukken met en zonder brandnetels of distels. Een aantal rozestruiken heeft een model dat duidelijk is gevormd door hun bestaan tussen de brandnetels: dun sprietig van onderenen en breed uitwaaierend van boven. Het wordt hier bloemrijk, met gele Teunisbloem, Kaardebol, blauwe Hondsdraf en groengele Heksenmelk. Spectaculair is de opkomst van het Groot warkruid, een plant die parasiteert op de Brandnetel en daarbij zijn naam eer aandoet.. Het Groot warkruid komt al jaren voor op het rivierduin en trekt nu het vroegere agrarische land binnen. Het doet dat om te beginnen aan de rivierzijde; misschien is dat een topografisch effect (daar komt hij nu eenmaal vandaan), misschien is de Brandnetel op de zandige grond nabij de rivier in slechtere conditie. De ene brandnetelhorst na de andere blijkt erdoor te zijn overwoekerd. Jammer voor de wilde eenden die erin broeden en voor de kikkers en salamanders, maar weer leuk voor de plantenliefhebbers.