Nederlandse onderzoekers achterna reizen kan een hoofdpijnverwekkende onderneming zijn. De normale reisbenodigdheden voor exotische landen leveren al genoeg gedoe op (malariapillen), en als de wetenschap dan ook nog eens te water, in de lucht of in onbewoond gebied moet worden beoefend, gaat de checklist er steeds gekker uit zien. Dan kunnen naast de filmpjes, de batterijen en de plaatselijke variant van de spiegeltjes en kralen ook de knijpkat en de potloden hun plaats opeisen, om maar te zwijgen van de
Hoe moeilijk of hoe makkelijk is wetenschapsjournalistiek in den vreemde? Het interviewen van een Amerikaanse coryfee in de computerwetenschappen op zijn studeerkamer thuis zal geen grote moeilijkheden opleveren. Anders wordt het wanneer de Westerse zekerheden van elektra en warm en koud stromend water wegvallen. Dan is het net als tegen een berg op fietsen: al doende verwijt je jezelf hevig dat je zo nodig moest; achteraf blijkt het behoorlijk leuk te zijn geweest. Op basis van een handvol merkwaardige expedities (in Guyana, Kalimantan, Nova Zembla, de Keniaanse wateren en het Franse luchtruim) volgen hier wat observaties, generalisaties en goedbedoelde opmerkingen
Aan de wetenschappelijke veldwerkers zal het niet liggen. Bijna altijd is de wetenschapsjournalist van harte welkom. In de wetenschapsrubrieken wordt zelden schande gesproken, dus de te verwachten publiciteit zal wel redelijk positief zijn: leuk voor de bekendheid bij het publiek, voor de collega's, voor de familie en niet te vergeten voor de komende subsidieaanvraag. Dus ee goedkoop guesthouse, een kooi of een tent voor de bezoeker is meestal snel geregeld. Waarbij we de mogelijkheid onder ogen moeten zien dat sommige mensen vriendelijk zijn omdat ze vriendelijk zijn, en niet alleen uit eigenbelang.
Nu hebben we nauwelijks de slaapfaciliteiten geregeld of er doet zich al een geducht ethisch probleem voor: mag je gunsten aanvaarden van je bron? Natuurlijk niet, maar we doen het toch. Het wordt zelfs nog erger. Als alle opdrachtgevers samen (u leest hier een stukje van een free-lancer) de onkosten niet volledig kunnen vergoeden, dan moet daar een oplossing voor komen. Als dan PWT (zie bekendmaking over reisbeurzen elders in dit nummer) weliswaar genereus, maar toch onvoldoende bijspringt, is de keus simpel. Of de instantie die voor het onderzoek in kwestie verantwoordelijk is schuift ook wat, of de hele grap gaat niet door.
Goed of fout? Goed te praten op zijn minst, is mijn bescheiden mening. Het is immers de moeite waard als het Nederlandse publiek de kans krijgt om iets te vernemen over de bezigheden van onze jongens overzee. Zulke berichtgeving is toch al schaars. Wetenschapsjournalistiek is vaker voorlichtend dan onthullend. Als er toch iets te onthullen blijkt te zijn, hangt het af van je eigen ruggegraat of je dat doet of niet - de ergst mogelijke consequentie is, dat ze de volgende keer niet aan je ticket meebetalen.
Volgens mij zijn er andere factoren die de berichtgeving van de wetenschapsjournalist-in-het-buitenland veel sterker beinvloeden dan die abstracte bom duiten. Een daarvan is beslist de omgang met de onderzoekers ter plaatse. Een beetje buitenlandse reis is meerdaags, en dat betekent normaal gesproken ook een meerdaags contact met de direct betrokkenen: langdurig met elkaar optrekken, gezamenlijk reizen, samen eten en zo meer. Het is dan moeilijk te voorkomen dat de omgang vriendschappelijker wordt. Als je toch al geen Woodward of Bernstein bent kun je daar maar beter je voordeel mee doen. Lezers, luisteraars of kijkers kunnen dan meegenieten van antwoorden met minder omhaal en misschien zelfs een glimp opvangen van persoonlijke beweegredenen, emoties en dergelijke. In de parlementaire journalistiek wordt dit wel nagestreefd met gezamenlijk zuipen en mislukt het steevast doordat politici steeds effectievere cursussen krijgen in het omgaan met de media. Godzijdank bestaat zoiets nog niet voor wetenschappelijk onderzoekers.
Ik wil niet zeggen dat ik een kampioen ben in dit 'betrokken' genre, wel dat buiten de sport- en roddeljournalistiek zegslieden veel te vaak alleen maar een naam en een functie hebben. Als je van die steriliteit af wilt, is een persoonlijke betrokkenheid bij je bron nodig die tijdens een meerdaagse reis makkelijk ontstaat. Wel wordt het zo lastiger (hoewel niet onmogelijk) om nog heel rottige dingen in je berichtgeving te verwerken. Vergeleken bij deze factoren is de invloed van een gratis ticket te verwaarlozen.
Even iets luchtigs tussendoor. Een welhaast traumatische tropenervaring, opgedaan in Indonesie, november 1991. De situatie: een radio-interview in een of ander regenwoud. Een kortgemouwde arm met een microfoon, gestrekt in de richting van een welbespraakte deskundige. Er landde een mug op, er landde een tweede, een derde, een vierde. Zeven minuten lang wachten op het einde van de zin. Sindsdien staan shirts met lange mouwen ook op de checklist.
Verdere benodigdheden: enig geestelijk evenwicht en een paar reservedagen. De terreinwagen raakt vast. Of er is in de hele hoofdstad geen diesel meer te krijgen. Het schip heeft averij en kan niet uitvaren. De Afrikaanse partners zijn met wat extra deelnemers op de proppen gekomen, dus jouw deelname hebben we maar met dik de helft bekort. Maar als het zwaar weer is, kun je niet meer van boord en moet je drie weken meevaren. Dit vliegtuig is buiten bedrijf, het personeel heeft de (alcoholhoudende, HB) remvloeistof opgedronken. Sorry, teveel turbulentie, we houden er maar mee op. - En het onderzoek zelf is natuurlijk ook gebonden aan een schema, dus de gastheren en -vrouwen kunnen nog zo bereid zijn om je te helpen, soms hebben ze gewoon even iets anders te doen.
Sommige onderzoekers zijn zo lang in het buitenland gestationeerd dat ze lokale karaktertrekken gaan vertonen. Een accent bijvoorbeeld, en bijna altijd een ander besef van tijd en afspraken dan de gejaagde verslaggever uit het vaderland heeft meegebracht. Laten we maar even wachten, hij zal zo wel komen. Nee, vandaag lukt het niet meer, maar dan kan het toch morgen. Zei ik gisteren dat het vandaag zou gaan? Ik ben bang dat dat toch moeilijk wordt.
Maar het komt ook voor dat die nonchalance in het voordeel van de bezoeker werkt. Als je nog foto's moet maken, wachten ze maar even. Morgenmiddag ook? Even kijken, ach, uiteindelijk zit ik hier nog twee jaar. Heb je iemand nodig om je te roeien? Neem mijn assistent maar.
Kortom, het kan vriezen en het kan dooien. Dat geldt ook voor de apparatuur die een goed gequipeerde journalist tegenwoordig bij zich heeft. Buiten de beschaafde wereld werkt alles anders, en vooral slechter. Batterijen doen het natuurlijk minder als het koud is. Het LCD-scherm van de vestzakcomputer doet het onder nul helemaal niet meer. De cassetterecorder gaat hoorbaar zwoegen. Bij extreme kou of warmte gaan belichtingsmeters van fototoestellen anders werken. In de vochtige hitte van het tropisch regenwoud hield een videocamera het voor gezien, maar die was gelukkig van een ander. Het waren ook andermans floppies die beschimmelden, maar het was weer wel mijn dure richtmicrofoon die in het mangrovebos de (zoute) plomp in ging. Hoe werkt opnameapparatuur eigenlijk in een vrij vallend vliegtuig? Je wordt er compleet gek van, maar gelukkig ben je bij wetenschappelijk geschoolde westerlingen in goede handen als het erom gaat een probleem te voorkomen of te verhelpen. Als de benodigde materialen tenminste voorhanden zijn.
Een kleinigheid die mij steeds flink heeft gehinderd is de volgende: wanneer je optrekt met wetenschappelijk onderzoekers in het buitenland zijn de mogelijkheden om met de plaatselijke bevolking te communiceren vaak minimaal. Omdat je teveel haast hebt, omdat je er te ver vandaan zit, of gewoon omdat de omgang met je gastheren veel makkelijker is. Eventueel kunnen ze als tolk fungeren, en dat is dan zowel een gemak als een last, want hoe praat je dan eens met een autochtoon zonder een van die westerse weldoeners erbij? Dat is dan misschien toch meer iets voor een in het betreffende land gespecialiseerde correspondent. Als wetenschapsjournalist kun je je niet ook nog eens in een bepaald land specialiseren.
Ach, de wetenschapsjournalist in het verre land moet ook weer niet denken dat hij zoveel bijzonders is. Iedereen die naar een warm land gaat moet worden ingent, iedereen wordt gestoken, moet door de papierwinkel heen, worstelt met de plaatselijke mentaliteit, met niet passende stekkers en met onwillige apparatuur. Ook ten opzichte van andere journalisten die zich in het buitenland bewegen (de reisjournalist, de oorlogsverslaggever, de 'gewone' buitenlandse correspondent) willen me geen heel fundamentele verschillen te binnen schieten. Al kan dat komen doordat ik niet genoeg weet van die vormen van journalistiek. Wat me wel telkens weer opvalt, is dat juist de onderzoekers die ik bezoek me hevig benijden om de afwisseling - zowel geografisch als wetenschappelijk - in mijn werk. Maar dat wist ik al, dat wetenschapsjournalistiek een leuker vak is dan wetenschap.
Het materiaal dat hier verkrijgbaar is mag worden gedownload, gelezen en zelfs gekopieerd, maar alleen voor eigen gebruik. Vermenigvuldigen met winstoogmerk is niet toegestaan. Alles is copyright Herbert Blankesteijn, tenzij anders vermeld.