Het water in de Millingerwaard trekt zich terug, zij het niet van harte. Ons weiland staat nog voor ongeveer een kwart blank. De rest is toegedekt met een laag slib van enkele centimeters dik. Het maakt de bodem uiterst moeilijk begaanbaar. Gaten en andere oneffenheden zijn gecamoufleerd, hellingen spekglad, en de opdrogende blubber koekt in steeds dikkere, zwaardere klompen aan onze laarzen.
Vóór de overstroming waren de grazers bezig de distels uit te dunnen. Het water heeft hun werk in één klap voltooid. Verstoppertje spelen kun je vergeten in het weiland; de uitgegraasde patronen die begrazingsdeskundige Poortinga zo mooi vond zijn vrijwel weg - al kunnen ze binnenkort in dezelfde gedaante terugkeren als de planten gaan uitlopen en de paarden en koeien hun paden weer bewandelen. 'Nu komen de beesten hier nog niet,' zegt Wouter Helmer van de Stichting Ark, die verantwoordelijk is voor het beheer van dit gebied. 'Er is niets voor ze te eten.'
Vanaf een heuveltje bekijken we de ravage. Op de hele oppervlakte van het weiland is maar één object dat de aandacht trekt. Een zeppelinvormige boomstam. Verder is er niets, het oog kan nergens anders heen. De boomstam is een sensatie. Twee meter lang, een halve meter dik en rossig van kleur. Het hout is sponsachtig; je kunt het water er uit knijpen. Partjes hout pak je zo uit de stam alsof je een voorgesneden ui onder handen hebt. 'Een fossiele els,' stelt Helmer vast aan de hand van de rode kleur. 'Die moet honderden of duizenden jaren in de grond langs de rivier hebben gelegen, en is nu losgespoeld, stroomafwaarts gedreven en hier neergelegd. Als-ie opdroogt duurt het niet lang of hij vergaat volledig. Ik ben benieuwd wat voor insekten er op af komen.' De torpedovorm moet zijn ontstaan door langdurige slijtage van de uiteinden.
In groot contrast met de herwonnen saaiheid van het weiland staat de rijkdom aan detail die je ziet als je de grond van dichtbij bekijkt. Het natte slib zit vol gaatjes waar insekten uit zijn gekropen. 'Wonderlijk,' vindt Helmer, 'op het eerste gezicht denk je, dit moet allemaal opnieuw beginnen. Maar dan zie je toch dat er beestjes zijn die goed zijn aangepast. Pissebedden, pieren en waarschijnlijk honderden andere soorten. In de Waddenzee kun je je dat voorstellen, daar loopt het elke dag twee keer onder. Maar dit heeft vijf jaar drooggelegen. Al die beesten hebben dus nooit een overstroming meegemaakt.' Op sommige plaatsen blaast de grond belletjes, net als op de dag dat alles voor het eerst onderliep. 'Zie je, er zitten nog altijd luchtreservoirs in de bodem. Misschien gebruiken bepaalde dieren die wel om te overleven.'
Waar plasjes hebben gestaan of nog staan vinden we onverwachte slachtoffers. Grote kluwens regenwormen. Het hoge water heeft voor hun te lang geduurd. Door de beweging van het water of door hun eigen gekronkel zijn ze met z'n allen op relatief diepe plaatsen terecht gekomen. Er zijn honderden van die kerkhoven met elk tientallen wurmen. 'Niets verloren hoor,' stelt ecoloog Helmer me gerust. Dat wordt straks allemaal weer door andere beesten opgegeten. Er zijn trouwens duizenden regenwormen per kubieke meter grond, dus er moeten er nog genoeg over zijn.'
Sommige plassen lijken te zijn vervuild met olie: een kleurige dunne laag drijft op het water. Diatomeeën, constateert Wouter Helmer. 'Beestjes met fantastisch gevormde skeletjes. Driehoekig, langwerpig, rond, stervormig.' Hij demonstreert het verschil. Een vinger in een olievlek gestoken laat de vlek intact. Als je prikt in dit laagje eencelligen uit de rivier, valt de mooie vlek in brokken uiteen.
Het water is het gebied binnen gespoeld over een dijkje dat in het westen onze 14 hectare scheidt van de rivieroever (de Waal stroomt hier bijna noord-zuid). Hoe dichter we bij die dijk in de buurt komen hoe zandiger het slib wordt. Langs de dijk zijn de punten waar het water het eerst eroverheen gutste goed te herkennen. Het gras heeft het duidelijk zwaar de verduren gehad maar de mat is nog wel heel. Alle plantengroei, zowel binnen- als buitendijks, is door het binnenkomende water scheefgezet. Helmer: 'Het valt me eigenlijk nog tegen. Ik had sterkere geulvorming verwacht.' Verderop komt hij beter aan zijn trekken. Langs het maisveld is de dijk sterker beschadigd. Op één punt is de weg die eroverheen loopt volledig weggeslagen. Verschillende royale zandwaaiers lopen tientallen meters over de klei van de akker. 'Hier gaat het uitstekend,' is Helmers commentaar. De extra variatie in de samenstelling van de grond zal straks weer terug te vinden zijn in de vegetatie. Ook kunnen we constateren dat de dijk door het wegspoelen en afzetten van materiaal aan de landzijde wat is gaan kronkelen, terwijl hij eerst nagenoeg recht was. 'Dat is het begin van het einde van de dijk,' stelt Helmer tevreden vast. 'Die wordt vanaf de landkant weggevreten door binnenkomend water. Nog een paar keer hoog water en dan is het gebeurd.'
Het is wel zeker dat de rivier massa's zaad heeft binnengebracht. Wat voor zaad, daar valt voorlopig alleen maar naar te raden. Voor de grap inventariseert Wouter de boombladeren die nu in het eerste deel van het maisveld op de grond liggen: Beuk, Haagbeuk, Zomereik, Amerikaanse eik, Esdoorn, Vederesdoorn, Canadese populier, Iep, Plataan, Berk. Bomen die in de directe omgeving niet of slecht zijn vertegenwoordigd. En dat op een paar vierkante meter. 'De bladeren verspreiden zich het makkelijkst, maar de kans bestaat dat van deze soorten ook zaden zijn binnengekomen.' Als bewijs houdt hij een peul van een Acacia omhoog.
Langs de dijk vinden we hier en daar plassen die op het punt van verdwijnen staan. Het drama van de konijnen, die vlak voor Kerst op onderlopende eilandjes in het maisveld de dood vonden, herhaalt zich hier in het negatief. Visjes, garnalen, rivierprikken zelfs, waterpissebedden en andere waterdieren zijn in de val gelopen en hebben de dood maar af te wachten. Aan de voet van een oude wilg liggen honderden verdroogde garnaaltjes. Wouter neemt het een en ander mee voor determinatie.
In het tweede stuk maisakker, ten noorden van de weg die dwars over het terrein naar de dijk toe loopt, valt op dat tal van planten al onbekommerd aan het groeien zijn geslagen. Helmer: 'In zekere zin moeten ze opnieuw pionieren. Het gaat er nu niet om wie zich het eerst vestigt op een kale akker, maar wie van de al gevestigde planten zich het eerst boven de sliklaag weet uit te werken.' Ridderzuring, Kruipende boterbloem en enkele grassoorten zijn bezig een voorsprong te nemen.
Het is grappig te zien hoe het water letterlijk een waterpas vormt die de hoge en lage delen van het gebied aanwijst. Dat gebeurde vlak voor Kerst met de eilandjes waarop de konijnen omkwamen. Daar waren dus de toppen van het landschap. Nu staat het water een meter of twee lager. Het bedekt nog steeds een aanzienlijk deel van de derde maisakker - het laagste deel - waar de dode resten van de zwarte mosterd koppig zijn blijven staan. Daartussen zwemmen nu grauwe ganzen en wilde zwanen. De konijnen-archipel blijkt een heus stuk dijk te zijn dat door de contrastverhogende werking van het water nu pas in de gaten loopt. Tot voor kort camoufleerde de begroeiïng deze hoogte. Het is het verlengde van de dijk waarvan de sporen deze zomer in de begroeiing van het tweede stuk maisakker te zien waren: de oude spoordijk naar de noordelijke steenfabriek.
We lopen eroverheen, bij gebrek aan doorwaadbare plaatsen in de rest van de akker. Een joekel van een boomstam, een tamelijk verse ditmaal, is hier door het water geparkeerd. Keurig afgezaagd aan de onderkant, een meter of zeven lang. Die ligt hier nog wel even. Massa's dode konijnen, een enkele dode mol. Geen muizen, die zijn allemaal door de meeuwen geconsumeerd. Opeens realiseer ik me dat we nog niet één levend konijn hebben gezien. Die waren hier bijvoorbeeld wel toen het nog een kaal stoppelveld was. De konijnen die zich op de verhogingen bij de steenfabrieken in veiligheid hebben weten te brengen weigeren blijkbaar naar beneden te komen. Datzelfde geldt voor de paarden en de runderen. Die vertoeven al weken rond de noordelijke steenfabriek. 'Daar worden nu dus even alle bomen opgeruimd,' verklaart Wouter Helmer op een toon alsof hij dat wel aardig vindt. De hongerige beesten vreten op het ogenblik vooral schors van zwarte populieren. Een tak of stam die rondom is geschild sterft onherroepelijk af. Een blik op het vroegere opslagterrein bij de bakstenen ruïne leert dat inderdaad het populierenbos dat daar al een jaar of tien opschiet straks een heel ander aanzien krijgt. Alleen de bomen die rondom beschermd zijn door scheefliggende stukken muur worden gespaard. 'De nood is vrij hoog,' peinst Helmer. 'Maar het is warm weer, dus als het water niet weer stijgt kunnen ze binnenkort beneden op het veld vers groen eten.'