Het mag Huygens dan gemankeerd hebben aan een programma, zijn wapenfeiten zijn er niet minder om. Misschien kwam hij niet aan een programma toe omdat zich zoveel interessante, los van elkaar staande problemen aan hem voordeden. Uurwerken en slingermachanica, lenzen en astronomie, botsingsleer, optica, wiskunde, waarschijnlijkheidsrekening... Op al deze terreinen deed Huygens baanbrekend werk.
Huygens' biograaf Kees Andriesse is geen wetenschapshistoricus. Hij is natuurkundige, heeft het afgelopen decennium gewerkt voor de Kema en hield zich daarvoor geruime tijd bezig met astrofysica. In de energiewereld staat Andriesse bekend als tegendraads. In 1990 rekende hij in een column in het blad Energiespectrum voor, dat kerncentrales van het type Borssele niet zo veilig waren als tot dan toe was aangenomen. Dit gaf nogal wat commotie, niet in de laatse plaats bij de werkgever van de auteur. In andere stukjes probeerde hij te komen tot ethische gedragsregels voor het storten van radioactief afval, verzette hij zich tegen de bouw van een nieuwe onderzoeksreactor voor kernfusie, en probeerde hij uit te rekenen of de zuurstof in de lucht ook kon opraken door het verbranden van fossiele brandstoffen. Naast zijn wetenschappelijk werk heeft hij drie boeken gepubliceerd, een bundel essays en twee romans, die geen groot publiek bereikten. Zoals hij in zijn tweede boek het eerste typeert: 'te persoonlijk voor een wetenschappelijke tekst en te wetenschappelijk voor een persoonlijke tekst.' In 'Titan kan niet slapen' daarentegen heeft Andriesse, de dilettant, een uitstekend evenwicht weten te vinden tussen wetenschap en literatuur, tussen zaken van gewicht en leesbaarheidsverhogende trivialiteiten.
Als tweede zoon van diplomaat-dichter Constantijn Huygens kwam het genie Christiaan in een gespreid bedje terecht, zou je zeggen. Vader had geld, contacten, een bibliotheek en, zouden we vermoeden, de intelligentie om te begrijpen wat voor vlees hij in de kuip had. Maar pas op zijn achtste kreeg Christiaan de kans om schrijven en rekenen te leren. Hij deed dat in een tempo dat iedereen versteld deed staan. 'De droge spons zoog zich vol,' stelt Andriesse vast. Aanvankelijk werd oudste broer Constantijn door vader Huygens betaald voor lessen aan Christiaan, maar binnen een jaar waren de rollen omgedraaid. Op elfjarige leeftijd zeurt Christiaan vader aan z'n hoofd om uitleg over de stelling van Pythagoras. Hij krijgt nul op het rekest. Ook verder reageert vader Huygens niet bijzonder alert op Christiaans vroege belangstelling voor de wiskunde. Talen en muziek krijgt hij wel. Pas als hij vijftien is verschijnt er een leraar die hem kennis laat maken met Tycho, Descartes, Kepler, Copernicus, Ptolemaeus en Stevin.
Als de twee oudste broers in 1645 naar Leiden gaan om rechten te studeren (alweer zo'n ongelukkige keus, ze zijn door vader voorbestemd voor een bestuursambt) krijgen ze van huis een lijst gedragsregels mee waar de honden geen brood van lusten, en die door Andriesse integraal wordt geciteerd. Van vijf uur 's morgens tot tien uur 's avonds is hun dagindeling per uur vastgelegd. 'Bij lezing komt de vraag op of ze zich er wel aan gehouden hebben,' noteert Andriesse met veel gevoel voor understatement. De jongens weten vooral raad met hun geld en leggen een gezonde belangstelling voor meisjes aan de dag. De rechtenstudie wordt in 1655 formeel besloten door de aanschaf á 50 gulden van een bul van de universiteit van Angers.
Christiaan Huygens' hoofd staat dan allang naar andere dingen. Hij laat het rokkenjagen aan zijn broer over en produceert werken over eigenschappen van krommen, drijvende lichamen en botsingen. Hij formuleert, zonder over het begrippenapparaat en de terminologie van vandaag te beschikken, wetten voor impuls- en energiebehoud. Volgens Andriesse 'naar alle waarschijnlijkheid de eerste natuurkundige formules ooit geschreven.' Vader noemt hem 'mijn kleine Archimedes'.
Titan is de koosnaam die Andriesse voor Christiaan heeft gekozen, naar de maan van Saturnus die Huygens in 1655 ontdekt. Het ligt er wat dik bovenop, maar het went. Andriesse heeft terecht ruime aandacht voor het persoonlijk leven van zijn held en beschrijft dit in trefzeker proza. Van tijd tot tijd laat hij zijn verbeelding de vrije loop: 'Wij zien hem daar op zolder over het hete koper gebogen, verbaasd, tranend van de rook, met een zeurende hoofdpijn.' Een historicus zal zich er misschien aan storen, maar zulke passages passen in dit boek en zijn makkelijk te onderscheiden van de feitelijkheden. Huygens' wetenschappelijke werk wordt gedegen behandeld. Andriesse schuwt daarbij de formules niet en dat betekent hier en daar wat pagina's zwaardere kost. Een geruststelling voor de alfa's: de berekeningen kunnen ongestraft worden overgeslagen.
Niet dat die wiskunde en die fysica bijzonder moeilijk zijn. Voor Huygens was het grensverleggend werk en de moeite die het hem bijvoorbeeld kostte om een bruikbaar krachtbegrip te ontwikkelen kan moeilijk worden onderschat. (Wie wel eens heeft geprobeerd aan een kind of een niet al te hoog geschoolde volwassene uit te leggen dat een kracht een versnelling teweegbrengt, en niet een snelheid, heeft daar een begin van een idee van. Deze wet, die nu de Tweede Wet van Newton heet, vond Huygens nog vóór Newton zelf.) Nu hoort deze materie tot de wis- en natuurkunde van de middelbare school en iedereen die zo ver is gekomen moet in staat zijn de geformaliseerde gedachten van Huygens te volgen. De enige moeilijkheid daarbij is dat Huygens' formules er wat vreemd uitzien: hij werkte met evenredigheden en niet met gelijkheden zoals wij nu doen. Andriesse geeft gelukkig aan de authentieke vorm de voorkeur.
Zo is het ook prettig dat hij sommige van de royaal aanwezige brief- en dagboekfragmenten presenteert in het originele Nederlands, Frans of Latijn, zo nodig gevolgd door een vertaling. Bij gedichten heeft de schrijver steeds de moeite genomen ze deugdelijk op rijm te vertalen. Wat daardoor extra opvalt is dat het boek schaars is geïllustreerd. Er is een reeks afbeeldingen van Huygens op verschillende leeftijden en waar noodzakelijk is er een sobere figuur die de geometrie van Huygens' werk verduidelijkt. Maar de prachtige papieren omslag van het boek, met een reproduktie van een kladpapiertje vol kriebelige aantekeningen, schetsen en doorgekraste formules, doet verlangen naar meer van zulk origineel materiaal: stille getuigen van Huygens' worstelingen.
Huygens maakte bliksemsnel naam en deed ontdekkingen waarvan we sommige pas nu op waarde kunnen schatten. Hij formuleerde de equivalentie van zwaarte en middelpuntvliedende kracht, anders gezegd van zwaarte en versnelling. Einstein avant la lettre. Op basis hiervan bedacht hij draadloze slingers: kogels die rond rolden in een trechter. Hij ontdekte dat in een paraboolvormige trechter zo'n slinger altijd de zelfde frequentie heeft - dit was relevant in verband met klokken. Op één invuloefening na kwam hij tot de wet van de zwaartekracht. Tussen de bedrijven door hield hij ruim een jaar lang in Parijs zijn vader gezelschap om, aldus Andriesse, als loopjongen te worden gebruikt. In 1666, Huygens was 37 jaar oud, kwam de vroege kroon op zijn carrière: hij werd deken van de Franse Academie van Wetenschappen. Een wat lastige positie omdat de Zonnekoning nog wel eens onvriendelijk deed tegen de Republiek, maar Huygens wist uit de wind te blijven.
Naarmate Huygens ouder wordt heeft Andriesse op zijn privéleven minder vat. Hij stelt groot belang in Huygens' betrekkingen met vrouwen - Christiaan bleef vrijgezel - maar daar laat de hoofdpersoon in zijn brieven weinig over los. Ook zijn familie weet er het fijne niet van zodat we het te vaak moeten doen met speculaties van Andriesse zelf: 'Was hij verliefd?' Op den duur stoort het dat een onderwerp waar zo weinig over te zeggen valt zo veel aandacht krijgt.
Ontroerend en merkbaar ontroerd beschrijft Andriesse hoe Huygens ouder wordt: uitgekakt door de Fransen, steeds vaker ziek, vereenzamend, kibbelend met collega's, maar nog grote wetenschappelijke prestaties leverend. (Zo weet hij de afstand tot de ster Sirius te schatten door een geniaal proefje: hij verzwakt het zonlicht met een bekende factor, tot het even sterk lijkt als dat van Sirius. Hij zat er een factor 20 naast, maar ten opzichte van een eerdere gissing van Kepler een factor 500 in de goede richting.) Een tiental jaren voor zijn dood schrijft hij: 'Wie lichamelijk ziek is en wegkwijnt, is ook zwak van geest. Hij moet zijn eigen oordeel daarom wantrouwen en zich voorhouden dat wat droevig is zich alleen maar zo aan zijn zieke geest voordoet.' Vertaling uit het Latijn van Kees Andriesse.
In 'Titan kan niet slapen' spreekt Huygens wèl tot de verbeelding. Zijn werk mag kruimelig zijn, zijn biografie is solide.