Het is waar, er staan wederom volop distels en brandnetels. Maar er zijn opvallende verschillen met vorig jaar. Er staan minder distels en ze zijn aanzienlijk lager: ze waren een jaar geleden bijna tweeëneenhalve meter hoog, nu nog geen twee meter. De brandnetels zijn dit jaar in de meerderheid maar ze zien er niet welvarend uit. De bladeren zijn klein, wat de planten een mager, iel voorkomen geeft. Op de meeste zitten slakjes maar de bladeren zien er niet bijzonder aangevreten uit. Het is niet duidelijk waarom de 'onkruiden' zich nu zo bescheiden opstellen; de afgelopen winter heeft de overstroming weer een laag vruchtbare blubber gebracht dus eigenlijk hadden ze weer uitbundig moeten groeien. Vorig jaar was er geen doorkomen aan; nu kun je zonder al te veel moeite door de begroeiing banjeren. Dan blijkt dat ook de grazers dat doen: er zijn veepaden en er liggen verse drollen. Er zijn hier en daar open plekken met wat meer diverse plantengroei.
Frans Post ziet in uitwerpselen mogelijkheden voor kevers en vliegen. Hij attendeert op het geluid van sprinkhanen. Hij vindt een haantje op een wilgenroosje en doopt dat zonder aarzelen het Wilgenrooshaantje. Hij splijt stervende stengels en zaaddozen op zoek naar bewoners, pulkt in de grond en vindt een cicade, een springstaart en een larve van een loopkever. Verder spinnetjes en een regenworm, maar dat zijn geen insekten en ze vallen dus niet onder Posts jurisdictie. Behalve beleidsmedewerker van de provincie Noord-Brabant is Frans Post namelijk self-made entomoloog, insektenkundige. Op verzoek van de beheerders van de Millingerwaard inventariseert hij min of meer continu de populaties nachtvlinders in dit gebied.
'Er zijn in Nederland 26.000 á 27.000 biologische soorten,' doceert Post. 'De 1200 plantensoorten en de 350 vogels krijgen alle aandacht. Maar de insecten nemen 18.000 soorten voor hun rekening. Eén procent daarvan krijgt wat aandacht; dat zijn een dikke 100 dagvlinders en een paar bijzondere kevers. Vlinders heb je in Nederland in meer dan 2100 soorten. Ruim 1200 zijn microvlinders, kleiner dan 5 mm. De nachtvlinders, waar ik me mee bezig houd, zijn er in zeker 750 soorten.'
'Als er in Nederland beheerd wordt is dat met het oog op vogels of planten. Een goed voorbeeld is de Bennekommer Meent. Dat is een gebied met heel rijke graslanden bij Wageningen. Sommige delen worden al 30, 40 jaar beheerd; het doel is verschralen door maaien. En als we in Nederland maaien dan maaien we ook goed: er blijft geen halm staan. En alles wordt afgevoerd, want er mocht eens wat organisch materiaal achterblijven. Je voert daarmee wel in één keer alle vlinders af, alle poppen, alle eitjes, alle rupsen. Binnen paar jaar ben je een hele rij insektensoorten kwijt. Alle bijzondere dagvlinders van de Bennekommer Meent zijn met het beheer afgevoerd. Het was de laatste vindplaats in Nederland van een bepaald soort parelmoervlinder. Die is verdwenen. In Belgie zitten zulke soorten wel, omdat het beheer daar anders werkt. Ze zijn afhankelijk van vrijwilligers, die maaien het ene jaar wel, het andere niet. Ze doen het met de hand, laten stukjes staan en dergelijke. Daar gedijen insekten. Het Dambordje, een zwartwitte dagvlinder, bepaalde Dikkopjes en Blauwtjes die in Nederland zijn wegbeheerd, heb je daar gewoon nog.'
'Hier in de Millingerwaard heb je ontzaglijk veel soorten hogere planten, dank zij het feit dat zaden die lang geleden in de grond zijn terecht gekomen, nu nog kunnen kiemen. Maar dat weerspiegelt zich niet in de aantallen insekten, tenminste niet op deze vroegere akkers. In Brabant weet ik gebieden die qua plantengroei vergelijkbaar zijn, waar twee tot drie keer meer insektensoorten voorkomen. Ook de aantallen zijn daar hoger. Dat komt door het eilandeffect: dit gebied is ecologisch geisoleerd en verdwenen soorten hebben het nog niet teruggevonden. Vogels komen makkelijk aanvliegen maar insekten verplaatsen zich veel moeilijker. Met beheersmaatregelen doe je daar niets aan.'
'Ik ben erg benieuwd hoe zich dat gaat ontwikkelen. Nu vind ik vooral cultuurvolgers, die bijvoorbeeld uit tuinen in de buurt komen. Zoals Avondrood en de Pauwoogpijlstaart. Die fourageren op kamperfoelie. Ik vind soorten waarvan de rupsen op naaldhout zitten, en dat groeit hier niet. Die komen hoogstwaarschijnlijk uit coniferen die in tuinen staan. Soorten die op brandnetel en distel leven zitten hier verder massaal, maar de soorten die bij de zeldzamere planten horen, vrijwel niet.'
Post gebruikt voor zijn onderzoek drie beproefde methoden. Door steekproefsgewijs te tellen stelde hij deze zomer vast dat er op de akkers tienduizenden Gamma-uiltjes zaten. Ook zag hij Atalanta's, Gele Luzernevlinder en Distelvlinders. Maar meestal smeert hij 's avonds zelf bereide stroop op bomen. Of hij hangt een laken verticaal in het veld, beschijnt dat met lampen die een behoorlijke hoeveelheid ultraviolet licht produceren en turft wat er op af komt. Stroom betrekt Post uit een zelf meegebracht aggregaat.
Zo vond hij in 1994 162 soorten nachtvlinders, in aantallen van één tot ongeveer honderd stuks. Dat is weinig, want: 'Een particulier met een grote tuin aan den rand van een stad kan in een jaar tijd minstens 200 soorten "op licht" krijgen,' weet Post. Hij wijt dat aan het eilandeffect en aan de overstromingen, die sterk selecterend hebben gewerkt door eitjes, poppen en larven om zeep te brengen. (Overigens zijn buitenwijken qua vlinders goed af vergeleken met natuurgebieden, door de grote diversiteit aan exotische planten in de tuinen.)
Helemaal zonder methodologische problemen is Posts werk niet. 'Neem zo'n hete zomer als we hebben gehad. Die jaagt populaties er doorheen. Normaal heeft een vlindersoort zes of zeven weken vliegtijd. Maar dit jaar kwamen ze uit, vlogen als een gek, plantten zich voort en twee weken later was de hele meute dood. Dus als je even pech hebt mis je een hele soort. Aan de andere kant komen sommige soorten dan toe aan een tweede of zelfs een derde generatie. Dus van jaar tot jaar kun je geweldige verschillen hebben in je statistieken zonder dat die van grote betekenis zijn. Vlinders leggen grote aantallen eitjes dus een populatie kan zich snel herstellen zolang hij maar niet helemaal uitsterft.'
Nu, in het tweede jaar van zijn onderzoek, heeft Post nog geen significante veranderingen kunnen vaststellen. In het zand waarmee de akker met het jaar verder raakt toegedekt weet hij enkele poppen te vinden van de Wolfsmelkpijlstaart. 'Aan ornithologen vertel ik dat dit de Zwarte Ooievaar is onder de vlinders. Dan begrijpen ze het.' Post, zelf al jaren vogelaar - de insekten is hij erbij gaan doen - woelt met zijn handen in het zand waar de poppen overwinteren. De Wolfsmelkpijlstaart ontleent zijn naam aan het feit dat de rupsen een doorn op hun achterlijf hebben en leven op de Cypreswolfsmelk en de Zandwolfsmelk. Langs de rivieroever zijn deze planten al volop te vinden; in de verzandende akkers krijgen ze steeds meer kans. Het helpt dat ze giftig zijn voor de grote grazers die hier rondlopen. De rupsen zijn op hun beurt giftig voor vogels en geven dat te kennen door opvallende rood/zwarte kleuren, waarmee ze op de plant nogal opvallen.
De Wolfsmelkpijlstaart zelf is een tot acht of negen centimeter grote vlinder. De vleugels zijn voor de ene helft groen met wit en voor de andere helft zwart met rood, en hebben puntige uiteinden. Het beest heeft jarenlang in Nederland op het appèl ontbroken. De kale zandige grond die de Wolfsmelk nodig heeft om te groeien en de pop van de vlinder om te overwinteren is vrijwel overal verdwenen, onder andere door neerslag van stikstof met de zure regen. Drie jaar geleden is hij voor het eerst weer gevonden, in de Millingerwaard. Ook een zeldzaam wespvlindertje (een vlinder met een wespachtig uiterlijk), dat geen Nederlandse naam heeft maar dat we van Post Wolfsmelkwespvlindertje mogen noemen, heeft zich hier gevestigd. Daarnaast blijkt de Windepijlstaart, een nacht- en trekvlinder met een spanwijdte van niet minder dan 14 cm, de Milliongerwaard aan te doen.
'Hebbes!' Post toont een soort bruine boon van een centimeter of vijf, met één puntige kant. De pop van de Wolfsmelkpijlstaart. Kan als één van de weinige soorten tegen de sterke temperatuurwisselingen in kaal zand. Het puntige uiteinde maakt trage bewegingen. Hij leeft. Zorgvuldig graaft Frans Post hem weer in. Een overstroming zal hij waarschijnlijk niet overleven, maar als de soort de Millingerwaard één keer weet te vinden, zal het een tweede keer ook wel lukken.
Het eilandeffect doet zich in Nederland op een onthullende manier voor, vindt Post. 'Twee jaar geleden was ik in Hongarije vlak bij Oostenrijk, bij Neusiedlersee. Ze zijn daar te arm voor bestrijdingsmiddelen. Ze hebben nooit landinrichting gekend, alles gaat kleinschalig, met schoffeltjes en zo. Wat je daar aan nachtvlinders vindt vind je hier nog niet in de beste natuurgebieden. Puur omdat hier de laatste 30 jaar een soort chemische oorlog is gevoerd. Daar heb je ook eilandeffecten maar alles is rijk. Hier in Nederland heb je een bosje en daaromheen is alles doodgespoten. In Hongarije zie je overal in de graslanden ooievaars, zilverreigers, roofvogels, kwartels, planten in bermen, bijzondere vlinders. Ga je een kilometer de grens over, Oostenrijk in, dan vraag je je af wat er is gebeurd. Het is een verschil van dag en nacht als je weet waarnaar je moet kijken.' Nederland is dus dooraderd met chemische barrières. Voor de akkers in de Millingerwaard betekent dit dat het langer zal duren voordat de insektensoorten waarvoor het milieu gunstig is het gebied daadwerkelijk vinden - langer dan wanneer de omgeving 'Hongaars' van karakter zou zijn. Maar er is hoop, volgens Post, want zelfs de Flevopolders zijn na hun ontstaan bevolkt geraakt.
De vlieren, dit voorjaar ontdekt in het gedeelte waar vroeger mais stond, zijn er nog steeds, al torenen de brandnetels en distels er hoog bovenuit. De opslag van vlieren vindt Post een interessante ontwikkeling. 'Laat maar opslaan. Vlier is meestal de voorbode van bosontwikkeling. Dat zal ook wel mooi zijn. Kruiden verdwijnen niet maar worden wel teruggedrongen. Je krijgt bladafval, een strooisellaag, een vochtiger milieu, insecten, padden, spinnen. Ik krijg dan andere soorten in mijn grafiekjes, en grotere aantallen want een struik of boom heeft meer oppervlak. Die vlieren zijn een verrijking.'