Buitenbaden zijn van deze ontwikkeling uitgezonderd en ik denk dat ik begrijp hoe dat komt. Het moet wel erg warm zijn wil een buitenbad vollopen; dat betekent dat het rendement van al die dure accessoires gering is. Het enige wat onoverdekte zwembaden zich blijkbaar nog kunnen permitteren is een flinke glijbaan. In het kader van de pretparkisering moet dat dan wel een heel flinke zijn, dat wil zeggen een met veel bochten of juist een heel lange, hoge, rechte. Als zoiets ontbreekt gaat het publiek liever met het autootje naar het buurzwembad twintig kilometer verderop.
Wij ontdekten deze zomer in Ruurlo de 'grootste dubbele waterglijbaan van Europa'. Ik vind dat net zo'n wezenloos superlatief als de 'eerste Amerikaanse vrouwelijke onderwijzer in de ruimte', maar groot was-ie inderdaad: 14 meter hoog en 65 meter lang. Geen bochten; in plaats daarvan drie hellingen met daartussen stukjes vals plat. Een ideale glijbaan om hoge snelheden te bereiken. En dat was wat het jeugdige publiek wilde.
We kwamen er gauw achter dat een dergelijke baan speciale vaardigheden vereist. Ga je zomaar zittend of liggend naar beneden dan veroorzaken je handen of je hielen onderweg ware fonteinen van opspattend water. Dat krijg je met zo'n geweld in je gezicht dat er niets anders op zit dan je ogen te sluiten. De afdaling is op die manier niet half zo leuk en de landing zelfs ronduit onprettig. We moesten aan onze techniek schaven.
De eerste sprong voorwaarts was de ontdekking dat je op je buik moet glijden met de handen op je rug. Hoofd omhoog - zo krijgt het lichaam de vorm van een waterski, met opwaarts gebogen punt. In de eerste plaats ontstaat de boeggolf van spetters nu voorbij je hoofd, zodat de ogen open kunnen blijven. In de tweede plaats worden hogere snelheden mogelijk. Het water dat als een soort smeermiddel altijd door de glijbaan stroomt wordt door de waterskihouding onder het lichaam gedwongen in plaats van naar opzij. Over deze spiegelgladde waterlaag naar beneden scherend voelde ik me op de laatste van de drie hellingen griezelig licht worden.
Door goed op de echte cracks te letten merkte ik dat het nog beter kon. Je kon voor de start een tijdje het water boven in de baan tegenhouden. Er liep dan minder water door die brede goot; dat had niet minder smeerwerking maar juist meer. Een waterfilm in plaats van een rivier onder je borst betekent minder boeggolf, dus minder remmende werking. Geen water is ook niet goed, dus de kunst was het optimum te vinden. Dank zij deze truc kwam mijn bovenlichaam op het laatste traject letterlijk los van de glijbaan en merkte ik dat contact onderweg met de (droge) zijwanden kan leiden tot brandwonden.
De ultieme techniek werd alleen toegepast door diegenen onder het publiek die niet de verantwoordelijkheid hadden voor een gezin. Zij was streng verboden vanwege de kans op nekletsel en had alleen daarom al de nodige aantrekkingskracht. De gedachte erachter was ten eerste dat de zwemkleding geen contact met de baan mag hebben: dat remt maar af. Ten tweede dat er zo weinig mogelijk vierkante centimeters huid mee mogen doen. Ik hoorde een paar baardloze knapen, grappenderwijs weliswaar, de mogelijkheid bespreken om te glijden op hun kin. Hoe minder oppervlak, hoe minder wrijving. Schaatsen doe je ook het best op smalle ijzers.
De elite der onverschrokkenen gleed zodoende naar beneden, leunend op de knieen en op naar voren gerichte onderarmen. Ongeveer als een bobslee. Sommige kozen een elegante, gestroomlijnde houding met gestrekte benen waarbij ze alleen op de onderarmen en de wreef van beide voeten steunden. Aanloop aan het begin en een afzet aan het einde completeerden deze onovertroffen techniek. *Een* jongen keilde als een steen over het wateroppervlak van het tien meter lange bassin beneden. Hij kwam pas tot stilstand pal voor de betonnen rand aan de overkant. Op de trap naar het vertrekpunt zag ik hoe hij zijn vrienden trots zijn volkomen kapotgeschaafde ellebogen en knieen toonde. En ik vroeg me af of hij wel eens nadacht over glijbaanfysica.