Rotting is een fascinerend proces. Het is de essentie van verval. Een muur die instort is nog steeds een muur, zij het in een andere toestand. Een rotte peer is na een tijdje helemaal geen peer meer. Iets wordt niets, maar de manier waarop is een ware hommage aan datgene wat rot. Schimmels trekken hun draden, voorwerpen vallen uiteen in vloeistof, gas en pulp. Onmerkbaar geleidelijk verdwijnen herkenbare vormen, verdwijnt de structuur. Waar was nou dat klokhuis? Het is wat mij betreft even schitterend als het uitbotten van een bloem. Wat er na ontbinding overblijft is, nota bene, voedsel in zijn meest pure vorm. Voor planten dan. Rotting en bederf leiden tot hun eigen tegendeel, tot leven. Wie het verteringsproces als zodanig niet aardig vindt kan misschien in deze kringloop wat schoonheid ontdekken.
De gebeurtenissen in de fles overtroffen mijn stoutste verwachtingen. De schimmels waren weelderig en gevarieerd. Na verloop van tijd ontstond in de fles een laag vloeistof die nergens vandaan leek te komen. De kleur herinner ik me niet precies, het zal dus wel een grauwe tint zijn geweest. Hoe hoger de vloeistofspiegel steeg, hoe duidelijker het werd dat de fles een klein model gasfabriek aan het worden was. Er ontstonden bellen, die soms bij een lichte tik op de fles naar de oppervlakte stegen. Maar vaker kwamen ze onderweg iets tegen, een blaadje sla of wat daar van over was, zodat ze even niet verder konden. Onder zo'n paraplu groeide de bel dan verder. Dan ontsnapten er van tijd tot tijd kleine belletjes. Uiteindelijk begaf het obstakel het en baande een reusachtige gasmassa zich met een boerend geluid een weg omhoog. De lucht die zich dan in mijn keukentje verspreidde was nauwelijks te harden. Kots. Toch had ik het vaste voornemen om niet in te grijpen tot de fles alleen nog maar een vormeloze, inactieve massa bevatte. (Of tot er zich, na jaren van evolutie, intelligent leven in had ontwikkeld, dat mocht ook.)
Helaas, het liep anders. Er kwamen een paar warme dagen en de hogere temperatuur joeg de gasproduktie geweldig op. Er viel niet meer tegenop te boeren. Het gas nam in de fles zoveel plaats in dat de vloeistof over de rand kwam. De toestand werd onhoudbaar. Liever dan allerlei halfzachte beheersmaatregelen te nemen, zoals het plaatsen van de fles in de koelkast, schroefde ik de dop erop en gooide ik het zaakje in de vuilnisbak. Ik heb geen explosie gehoord, maar die kan zich buiten gehoorsafstand hebben voorgedaan.
Voor veel mensen is de compostbak een black box waar je het een ingooit en het ander uithaalt. Voor mij niet. De compostbak is een wonder. Hij werkt niet omdat de mens dat met mechanisch, chemisch of thermisch geweld zo heeft geregeld, hij werkt omdat hij van nature werkt. Er komen beestjes, die gaan daar wonen omdat het er goed is en dus doen ze er ook wat goed is: eten, poepen, paren. Op een dag heb ik mijn compostbak moeten omspitten op zoek naar een sleutelbos en ik kwam een verbazende soortenrijkdom tegen. Pissebedden, beesten met nog meer poten, een heel mierennest, kortom, wemelend gedierte. Verder fruitvliegjes en massa's andere gevleugelde insekten waarvan ik geen naam ken en die ik gemakshalve 'vliegen' noem, ook al weet ik dat ik ze daarmee onrecht doe. Wurmen, slakken, padden, je kunt het zo gek niet bedenken. En dan heb ik het nog niet eens over alle micro-organismen die daar werkzaam moeten zijn zonder om aandacht te vragen. Zij zijn het die ervoor zorgen dat de compostbak een brave boslucht verspreidt die niet irriteert.
Denk nu niet dat een compostbak zijn eigenaar geen zorgen bezorgt. De onze is van hout en heeft dus een milieu-onvriendelijk verfje gekregen (groen) om te voorkomen dat hij zou meecomposteren. Rotting en bederf in de tuin is best, als het maar wel ordentelijk gebeurt.
Een gewichtiger dilemma deed zich voor toen de soortenrijkdom in de bak werd vergroot door de entree van een rat. Op een of andere manier wist dit beest zich van onderaf toegang te verschaffen tot de aspirant-compost. Een deel liet hij zich vermoedelijk goed smaken, een ander deel sleepte hij mee de tuin in, om het daar te laten liggen. Al of niet gekookte wortelen, hooi uit het konijnenhok, van alles. Zo was het ook weer niet bedoeld. De natuur laat de compostbak werken, maar de natuur moet niet denken dat alles maar mag. Hoe kwamen we van die rat af? Pogingen mijnerzijds om de toegang te barricaderen hadden tot gevolg dat de rat aan het keurig geverfde hout van de bak zelf begon - en zo de barricade voorbijkwam. Kwaad, verontwaardigd, en mijn eigen groenheid vergetend strooide ik gif, maar dat raakte hij niet aan, met zoveel lekkers onder handbereik.
Tenslotte bedacht ik, dat de rat niet zomaar naar binnen wandelde, maar zich de compost in wurmde. Een rat knaagt tot hij een opening heeft waar hij net doorheen kan. Meer moeite doet hij niet. Dit was de sleutel tot de enig juiste, en overigens helemaal milieuvriendelijke beheersmaatregel. Op de voor een rat perspectiefrijke plaatsen klemde ik houtjes met talrijke scheermesjes in allerlei verschillende standen erop vastgespijkerd. Dorus zou er jaloers op zijn geweest. Nu moest de rat, om veilig binnen (of buiten) te komen een royale opening creeren. Dat leek mij tegen zijn aard. Bovendien zou hij zich, voor hij zich de juiste aanpak realiseerde, eerst flink bezeren en dat alleen al zou waarschijnlijk afdoende zijn.
Ik heb de rat noch zijn sporen ooit teruggezien. Ik weet niet of hij ledematen heeft moeten achterlaten, en of hij misschien zelfs nog in de bak zit. Ik weet wel dat in mijn compostbak de natuur nu rustig doorsuddert op de manier zoals ik dat bedoeld heb. De houtjes en scheermesjes gaan langzaam over tot compost.
De stukken hout vormen een ander verhaal. Hout kan best. De gemeente, de leverancier van onze gesubsidieerde compostbak, adviseert per folder over wat er wel en niet in de bak kan. Geen al te grote brokken, zegt zij daarin. Maximaal 5 centimeter. Grotere stukken moet je verkleinen.
Daar zit iets in. Kleinere stukjes hebben een groter gezamenlijk oppervlak, staan intensiever in contact met water, microbeestjes en zo meer, en verteren dus vlotter. Maar de gemeente gaat verder: 'Heel fijn afval kunt u het beste vermengen met grotere delen.' Variatie is het parool, ook in andere opzichten. De gemeentefolder propageert een lagenstructuur. Afval, kalk, grond, afval, kalk, grond. Niet teveel ineens van hetzelfde afval (zaagsel, bladeren). De vochtigheidsgraad is van belang: 'Wanneer het materiaal erg nat is, dan moet u het afval mengen met droog materiaal. Wanneer erg droog materiaal aan de container wordt toegevoegd dan moet u de hoop in elk geval begieten.' De composthoop begieten! Elders wordt nog serieus de mogelijkheid in overweging gegeven om de hoop nu en dan te keren, voor een betere zuurstofvoorziening en om er een beschut plekje voor te zoeken, zodat de warmte van het composteringsproces binnenshoops blijft.
Zo wordt de composthoop sluipenderwijs zelf een tuintje, dat moet worden beheerd, onderhouden, verzorgd. Wat staat de compost er leuk bij van 't jaar!
Wat een nonsens. De compostbak is er om u in staat te stellen zorgeloos een bepaalde categorie huisvuil te dumpen, tot voordeel van de gemeente die minder hoeft af te voeren. U wordt beloond met een goedje dat zonder problemen op de tuin kan worden gegooid, en zelfs enige vruchtbaarheid schenkt. Optimaal hoeft dat allemaal niet te zijn, dat is het niet waard. De bak is er voor u en niet andersom. Laat maar een maandje verdrogen, als de regen komt gaat het proces heus verder waar het gebleven was. Niet keren. Humus in het bos wordt ook niet gekeerd. Flikker die bloemkoolstronk er maar in. Bent u soms niet benieuwd hoe hij na twee jaar tevoorschijn komt? Is hij gaaf, dan kunt u hem altijd nog raspen. Is hij geslonken, maar net nog te groot voor tussen de Afrikaantjes, dan gooit u hem weer boven in de bak voor een tweede ronde.
Doe maar eens een mudje bladeren in een keer erin, wat kan het schelen? Op sommige plekken van deze wereld valt nooit iets anders. Een compostbak is verdorie geen kind waar je de schijf van vijf op moet toepassen. Zo mag u van mijn gemeente juist weer geen aardappelschillen, coniferenafval, hulst- en eikenblad composteren. Mijn advies: als het zo uitkomt, toch doen. De meeste rare stoffen verteren heus wel in een jaar of twee. (Juist de bacterien die deze stoffen lusten, komen tot ontwikkeling. In de bodem bij benzinestations zijn bacterien gevonden die benzine eten.)
Maar wat doen we nu met dooie ratten, platgereden egels en katten, ontslapen konijnen en goudvissen? Het dierlijkste dat mijn gemeente durft te noemen is eierschalen, konijnekeutels en veren uit het kooitje. Maar hele kadavers? Erbij doen, zou ik zeggen. Een volstrekt onverantwoord advies, want tegen het belang van de volksgezondheid. Lijken betekenen besmettingsgevaar en trekken ratten aan, die ook weer een bron van ziektekiemen zijn...
Toch doen. In ontbinding verkerende dieren lokken massa's soorten die anders in uw bak zullen ontbreken. Maden, glanzende kevers, wacht maar af. Uw compostbak wordt een mooier geheel. De botjes leveren kalk, zodat u dat niet, zoals de gemeente zou willen, in poedervorm hoeft te kopen (kalk zit verder alleen in de eierschalen - wel eerst even fijnstampen, aldus moederlijk de gemeente). Als u geluk hebt vindt u later bij het winterklaar maken van de tuin nog een mooi schoon schedeltje in de compost.
U legt het verse karkas bovenop. Niet begraven, dat is onzin. Aan de lucht droogt het een beetje. Het gaat dan niet stinken. Een normaal deksel zoals de meeste compostbakken hebben voorkomt dat de ratten erbij kunnen. Mochten ze zich van onderaf een weg naar het dode beest graven, laat dan maar zitten. Maar waarschijnlijk nemen ze die moeite niet.
Vergelijk het met omgewaaide bomen: sinds kort weten de bosbeheerders hoe dom het is om ze niet te laten liggen. Lijken, mits met mate aangevoerd, zijn een wezenlijk onderdeel van het composteringsproces om een eenvoudige reden: ze zijn er altijd geweest.