Meedoen in de mierenhoop
Herbert Blankesteijn
Een van de wonderlijkste en mooiste verschijnselen van het digitale tijdperk vind ik 'open source.' Het is het meest bekend in verband met software: het besturingssysteem Linux is erdoor ontstaan. Het komt erop neer dat een groot aantal vrijwilligers bijdraagt aan een geheel dat door geen individu alleen gemaakt zou kunnen worden. Een wriemelende hoop mieren brengt een schitterend, complex stuk techniek voort dat kan wedijveren met het beste dat door commerciële bedrijven wordt gemaakt. Intussen is geprobeerd hetzelfde principe toe te passen op andere terreinen zoals rechtspraak en kunst. Succes is er tot nu toe alleen op het gebied van encyclopedieën en reisgidsen.
De essentie van open source is de kosteloze openbaarheid van informatie plus de bijbehorende licentie, waarin bijvoorbeeld kan staan dat werken waarin de betreffende informatie (of een gedeelte) wordt opgenomen onder dezelfde licentie moeten worden geopenbaard. Open source brengt open source voort. Zulks wordt in ieder geval bepaald door de dominerende open-sourcelicentie, de GNU Public License. Ik mag de broncode van een open-sourceprogramma downloaden en er een studie van maken. Dat recht schenkt de open-sourcegemeenschap mij. Maar zodra ik delen van die broncode verwerk in een eigen programma of het bestaande programma enigszins aanpas, heb ik de plicht bij wijze van tegenprestatie het resultaat beschikbaar te stellen aan de gemeenschap. Die kan daar dan weer op voortbouwen. Aangezien dat met goede bijdragen wel zal gebeuren en met slechte niet, en aangezien de goede bijdragen sneller en meer verspreid zullen worden dan de slechte, kan op deze manier een evolutie optreden die snel tot verbluffende resultaten leidt. Behalve Linux heeft dit fenomeen ons programma's opgeleverd als OpenOffice (kantoorsoftware), Mozilla (browser), The Gimp (grafisch pakket), OggVorbis (geluidcompressie te vergelijken met mp3) en TeX (tekstverwerking).
Het is een prachtig systeem. Zoals iedereen met eigen ogen kan vaststellen levert het excellente techniek op. Daarnaast is het in moreel opzicht mooi omdat het is gebaseerd op het delen van kennis. De auteurs van een open-sourceproduct verdienen meestal geen geld aan hun werk. In ruil voor hun bijdragen krijgen ze de beschikking over het werk van hun collega's. Een neveneffect is dat ook diegenen die niet hebben bijgedragen de beschikking krijgen over het geheel. De makers zouden zich daaraan kunnen ergeren maar ze zijn volwassen genoeg om dat niet te doen. Het is bijna Utopia.
Voor verwrongen denkbeelden over open source kunnen we terecht bij Microsoft. De huidige topman Steve Ballmer heeft eens gezegd dat open source een vorm van kanker is, die alles besmet waarmee het in contact komt. Wel, iedereen is vrij om geheel op eigen kracht software voor Linux te maken waarvan de broncode niet openbaar is en die alleen voor geld te koop is. Het feit dat zulke software draait onder Linux en mogelijk samenwerkt met open source-software die onder Linux draait, doet niets af aan de auteursrechten van de maker. Wanneer deze maker code uit open-sourcesoftware heeft gebruikt, en dus heeft geprofiteerd van het werk van anderen, dan moet hij zijn eigen werkstuk ook weggeven. Als hij dat niet wil is hij vrij om níet van het werk van anderen gebruik te maken. Eerlijk is eerlijk. Een bedrijf dat gek is op intellectueel eigendom moet dat begrijpen.
Van Bill Gates is de uitspraak dat open source slecht is voor de werkgelegenheid, omdat deze software niet wordt betrokken van een bedrijf. In de eerste plaats kun je zulke software wel degelijk bij een bedrijf kopen. Grote bedrijven als RedHat en Novell (SuSE) verkopen Linux. Onafhankelijke programmeurs maken open-sourcesoftware voor hun opdrachtgevers. Weliswaar is die software later gratis op internet te vinden, maar wat er verkocht wordt is de oplossing, het installeren daarvan, en ondersteuning daarna. Het is een andere manier van zakendoen en het werkt. En zelfs de mensen of bedrijven die alleen maar gratis software downloaden doen de werkgelegenheid geen schade. Misschien hadden zij geen geld ervoor beschikbaar, of anders besteden ze het nu elders. Geld blijft altijd ergens. Dat het niet naar Microsoft gaat is slecht voor Microsoft en maar goed voor de werkgelegenheid elders.
Open source is een groot succes en het valt te hopen dat ophanden zijnde veranderingen in de octrooiwetgeving (daarover misschien een andere keer) de softwareindustrie niet de wapens in handen geven om deze uitzonderlijke bedrijfstak de nek om te draaien met patentzaken.
Tweeëneenhalf jaar geleden stond in New Scientist een stuk over open source op andere gebieden dan softwareontwikkeling. Er waren projecten in de muziek, beeldende kunst (grafiek), fabricagetechnologie en advocatuur. Overigens kun je de GNU Public License toepassen op tekst, en in dit geval had New Scientist dat ook gedaan. Een open-source-artikel!
In het geval van muziek en grafiek ging het om vrije verspreiding van het werk zelf. Wat in dat geval de broncode zou zijn waarmee je vrijelijk aan de slag zou mogen, was niet zo helder. In het geval van muziek zou je zeggen: de partituur. Maar in de bedoelde gevallen werd die zelden meegeleverd. Bovendien is in het geval van muziek veel minder duidelijk welke veranderingen een verbetering inhouden. Variatie zonder selectie leidt niet tot evolutie.
Bij fabricagetechnologie zou je je kunnen voorstellen dat het om blauwdrukken gaat, om algoritmes bijna, die qua structuur wel iets weghebben van software. Maar het betreffende plan was gericht op het stichten van koloniën elders in het heelal en was zodoende van realiteitszin gespeend. Het juridische project (aan Harvard) was het meest interessant. Van concrete zaken, waarbij het project één partij vertegenwoordigde, werden alle aspecten in openheid op internet besproken. Op die uitwisseling van ideeën werd een strategie gebaseerd. Nadeel was dat de tegenpartij dus alle overwegingen kon kennen. Vermoedelijk is dat een doorslaggevende handicap geweest.
Om kort te gaan, alle open-source-projecten buiten de software die tweeëneenhalf jaar geleden liepen, zijn een stille dood gestorven. De websites zijn verdwenen of al twee jaar verwaarloosd. Op één uitzondering na.
Dat is Wikipedia, een encyclopedie die door lezers wordt samengesteld, waarbij lezers elkaars werk kunnen verbeteren. Destijds schreef ik in Intermediair: 'De open source encyclopedieën genieten niet het komeetachtige succes van bijvoorbeeld de zoekmachine Google.' Wat betreft Wikipedia heb ik ongelijk gekregen. De Engelse versie heeft intussen meer lemma's dan de Britannica en staat hoog aangeschreven, gezien het feit dat de artikelen juist bij Google (de machine die pagina's rangschikt naar populariteit) steevast in de toptien opduiken. Andere projecten volgens het wiki-principe dat lezers het werk samenstellen doen het veel minder goed. Dan gaat het om leerboeken en handleidingen. Het ligt voor de hand dat daarbij samenhang en eenheid van stijl belangrijker zijn dan bij een encyclopedie.
Daarmee zijn we een belangrijke voorwaarde op het spoor waar open-source-projecten aan zouden moeten voldoen: ze moeten bestaan uit losse onderdelen die makkelijk tot een geheel zijn samen te voegen. Bij software is de interne werking van een module niet belangrijk. Als hij maar werkt en als de interactie met andere onderdelen maar klopt. Het verschil tussen een encyclopedie en een leerboek is inzichtelijk te maken met een vergelijking. Ik zou verwachten dat je een Lego-bouwwerk als open-sourceproject zou kunnen uitvoeren. Zolang de onderdelen de juiste pukkeltjes en gaatjes hebben, kan iedereen vrijelijk stenen of combinaties van stenen ontwerpen, en een supervisor kan dan selecteren wat hij wil gebruiken voor het geheel. Dat is de encyclopedie, en dat is Linux. Een kantoorgebouw met alle infrastructuur is iets anders. Verander je het ontwerp van een onderdeel, dan heeft dat consequenties voor het geheel. Een verdieping wordt ontoegankelijk, leidingen raken onderbroken, de natuurlijke ventilatie werkt niet meer, of de nooduitgang is weg. Ook bij een muziekstuk of een leerboek moet de supervisie er al zijn bij het bedenken van de onderdelen, en niet pas bij de selectie ervan.
World66 is een reisgids waar iedereen aan kan bijdragen. Hij doet denken aan Wikipedia zoals die site drie jaar geleden was: duidelijk in de groei, nog niet zo bruikbaar. World66 heeft informatie over 70 Nederlandse bestemmingen en wat Europa betreft alleen al 80 geografische namen met een A. Wat er over deze plaatsen wordt verteld is soms mager. Over Aalsmeer bijvoorbeeld alleen dat er bloemen worden verkocht. Over Amsterdam veel meer, maar onder 'Things to do' vooral een noodkreet van een auteur die de handleiding van World66 nog niet begrijpt. Wel redelijk wat eetgelegenheden.
Dit is een veelbelovend project dat snel kan groeien, al was het maar omdat populaire bestemmingen veel potentiële auteurs opleveren, iedereen zijn eigen 'adresjes' kan toevoegen, en omdat iedereen het leuk vindt zijn eigen woonplaats van een gloedvolle beschrijving te voorzien. Het moet daarvoor wel bekender worden; misschien is deze publicatie een begin. Nadeel is dat er al veel sites zijn met reisinformatie.
World66 wordt gepubliceerd onder een licentie van 'Creative Commons'. Dat is een soort open source voor creatief werk. Op de site van Creative Commons kun je letterlijk een licentie uitzoeken waarvan de voorwaarden je bevallen en daar je werk aan koppelen. Zo kun je bijvoorbeeld toestaan dat je creaties worden gebruikt als grondstof voor andere werk (collages, samples, knipsels) zonder dat de maker dáárvan zich over rechten zorgen hoeft te maken. Zie het als een geschenkje aan de gemeenschap.