Hoe meer crashes hoe liever

Herbert Blankesteijn

Computers kunnen mij niet onbetrouwbaar genoeg zijn. Iedere crash, ieder virus, iedere inbraak betekent voor mij brood op de plank. Nee, ik werk niet voor een helpdesk, behalve dan een beetje voor die van Telescoop. Ik schrijf en spreek over computers. Als die apparaten perfect zouden werken, had ik niets te doen. Nu kan ik mensen uitleggen waarom het misgaat, hoe je dat voorkomt, en ik kan als het zo uitkomt mijn woede uiten.

Want al spin ik dan garen bij andermans ellende, soms krijg ik ook zelf een waas voor de ogen. Ik heb wel de barsten in mijn toetsenbord geslagen en de deuken in mijn bureaublad - en dan bedoel ik het horizontale bureaublad waar mijn monitor en mijn telefoon op staan. Tot nu toe ben ik altijd zo bij zinnen gebleven dat ik mijn woede koel op goedkope of solide onderdelen. Later kan ik dan nóg een keertje stoom afblazen tegen luisteraars of lezers.

Ik ben veel later dan de meeste journalisten op de computer overgestapt. Ik had nog moeten programmeren en wist dat computers vooral tijd kostten. Overtuigd was ik pas toen ik kon uitrekenen dat tekstverwerken mij ongeveer een uur per 500 woorden zou besparen - de tijd die ik nodig had om de definitieve versie van een stuk nog eens helemaal over te tikken. Ik wist wel dat het wat extra tijd kostte om een computer aan de praat te houden, maar dat was een kleinigheid vergeleken met de zekere tijdwinst.

Nu zijn computers behalve mijn gereedschap ook mijn onderwerp. Ik kan dus niet zonder, en ik ben bovendien afhankelijk van het nut dat anderen erin zien. Als de computers worden afgeschaft, zal ik vrachtwagenchauffeur moeten worden of zo.

Vandaar dat ik wat zenuwachtig ben geworden door de berichten over het onderzoek van Ben Shneiderman, professsor in de informatica aan de universiteit van Maryland. Hij heeft 111 computergebruikers ondervraagd over de problemen die ze ondervinden en, om een lang verhaal kort te maken, deze regelmatige computergebruikers verliezen een derde tot de helft van hun tijd aan computerproblemen, van virusinfecties via spontane crashes tot langzame netwerkverbindingen.

Dat is heel erg veel. Als je om te beginnen minstens een derde van je tijd kwijtraakt, moet je in de overblijvende tweederde meer dan anderhalf keer zo productief zijn om nog tot een batig saldo te komen. En dan heb ik het nog niet over het terugverdienen van de kosten van de apparatuur en de cursussen en dergelijke.

En ook niet over, hoe zal ik het zeggen, tweede-orde-effecten. Shneiderman noemt in zijn onderzoek zelf al het feit dat door computerproblemen gefrustreerde werknemers minder soepel met elkaar zullen omgaan dan tevreden employé’s. Een vergelijkbaar effect vond ik deze week in een bericht uit een heel andere hoek. Het bedrijf DataSavers.com is gespecialiseerd in het redden van data uit kapotte computers. Heeft uw laptop in de plomp gelegen, is er een auto overheen gereden, en had u net even geen reservekopie - DataSavers redt wat er te redden valt. Werk dat voldoening geeft, natuurlijk.

En zo is het ook. Maar de klanten van DataSavers zijn niet zelden zo in de war dat er een psycholoog aan te pas moet komen om ze weer op het goede spoor te zetten. Allemaal extra kosten, verbonden aan onze afhankelijkheid van computers, en in dit geval verschijnen die op de factuur van DataSavers. Zelf hebben zowel de psychologe als de techneuten van DataSavers natuurlijk een prachtige werkkring vol arbeidsvreugde – net als ik.

Waarmee eens te meer is bewezen dat computers een zegen zijn – voor diegenen die leven van de problemen die ze veroorzaken. Laat niemand erachter komen, anders moet ik alsnog met echt werken de kost gaan verdienen.