Mijn eerste computers
Lezing klantendag Pallas-Athena, 12-11-2003
Herbert Blankesteijn
Pallas-Athena bestaat tien jaar. En ik besta lekker langer. Niet alleen als persoon besta ik langer, maar ook als eenmansbedrijf. Mijn bedrijf is bestaat al zo'n twintig jaar. En de eerste vijf jaar daarvan deed ik het helemaal zonder computer. Vijftien jaar mét, dus heb ik meer computerervaring dan Pallas-Athena.
Mijn producten zijn over het algemeen stukjes. Ik zal daar niet pretentieus over doen: ik verkoop achter elkaar geplaatste letters. Het was waarschijnlijk 1981 - ik studeerde nog en ik had of was geen bedrijf - toen een medestudent me liet zien dat je op een computer een scriptie kon schrijven, of een onderzoeksverslag. Hij deed dat op een PDP. Waar die computer stond heb ik nooit geweten; het beeldscherm en het toetsenbord wist ik wel te vinden. die moest je reserveren, anders kon je er niet op werken, dan zat er iemand anders.
Ik zat op dat moment niet te wachten op die nieuwlichterij. Ik had de schrik goed te pakken van de lessen Fortran in mijn eerste studiejaar in 1976, en van het computerpraktikum een jaar later. Programmeren was wat mij betreft strafregels schrijven en om een computer te kunnen gebruiken moest je programmeren. Dus liep ik sindsdien met een grote boog om elke computer heen. En mijn doctoraalscriptie schreef ik in 1982 op een IBM elektrische schrijfmachine, zo een met een bolletje. Meters correctielint heb ik erdoor gejaagd. Het overtikken van de laatste versie kostte geloof ik drie dagen.
Ik weet nog dat de homecomputer aan zijn opmars begon. Langzamerhand begon ik brieven te ontvangen van collega's, brieven die kennelijk op een computertje met een matrixprinter waren ontstaan. Uitslover, dacht ik dan.
Maar in 1987 ging ik ook voor de bijl. Het laatste stuk dat ik zonder computer schreef, 2000 woorden, had een dag research gekost, een dag schrijven en een halve dag overtikken in het net. Die verhoudingen waren ongeveer constant, wist ik, dus de overstap naar tekstverwerken betekende een stijging van mijn productiviteit met een procent of twintig.
Dit is de apparatuur die mij zoveel productiever heeft gemaakt: een 64 k MSX-computertje, kosten 400 gulden, en een off-the-shelf cassetterecorder van 50 gulden of zo. En dan nog een zwartwit tv'tje van 200 gulden en een printer van 700 piek. Totale schade nog geen 1500 gulden. Wat deed het ertoe dat ik me soms sufzocht naar een bestand op zo'n cassette, of dat het laden van de tekstverwerker meer dan 5 minuten kostte en twee op de drie keer mislukte? 20% productiever, dan dondert dat niet.
Maar die onvolkomenheden gingen me natuurlijk wél storen. Ik heb ze achteraf becijferd op 3% van de werktijd. In 1989 gaf ik daarom 1700 gulden uit aan een Atari 1040 ST met diskettedrive en een echte monitor. 1700 gulden voor 3% verbetering van de productiviteit.
Het opstarten van een tekstverwerker vanaf een diskette kost al gauw anderhalve minuut en u begrijpt dat op den duur mijn zenuwen daar ook niet tegen bestand waren. Een uitgave van 2600 gulden in 1994 voor een echte pc met harddisk was het gevolg, voor een verhoging van de productiviteit met een fractie van een procent. De wet van de verminderde meeropbrengst heet dat, en achteraf vraag ik me af of een therapie om al die ergernis om te zetten in positieve energie niet meer kosteneffectief zou zijn geweest.
Maar het werd nog erger. Inmiddels had ik een computer met zoveel spierballen dat ik me bij het schrijven van mijn stukjes voelde of ik naar de bakker ging in een Boeing 747. Ik wilde de mogelijkheden die ik had beter benutten. Ik wilde een geluidskaart, een faxmodem, een CD-ROMspeler. Die kostten samen wel duizend gulden. Ik beet me vast in hardwareconflicten, zwierf langs Bulletin Board Systems en besteedde veel geld - maar vooral tijd - aan CD's met honderden Megabytes aan shareware-hebbedingetjes. Mijn produktiviteit ging zorgwekkend omlaag. En ik had nog niet eens e-mail.
De automatisering in mijn eenmansbedrijf was een schaalmodel van die in een grotere onderneming. Crashes, virussen, ik heb het allemaal meegemaakt. In een normale onderneming zijn dat schadeposten. Voor mij niet. Schreef ik voorheen vooral over wetenschap, ik ben soepeltjes overgeschakeld naar het schrijven over de computer zelf. En dat betekende dat ieder technisch euvel in principe stof was voor weer een stukje, en dus juist geld opleverde. Dank, dank, Bill Gates, voor alle blauwe schermen, dank u, voor elke nieuwe bug…
Dus ik spring er goed uit, maar hoe zit het nou in het algemeen met de bedrijfseconomische rechtvaardiging van het invoeren van computers, van de automatisering? Als ik goed ben geïnformeerd is dat nog altijd onbeslist. In mijn praktijk is ergens eind jaren tachtig een plotselinge, eenmalige stijging van de productiviteit te vinden van 20% en later nog een significante van 3%, maar elders? Daar is veel aan gerekend, maar zo'n stijging, die in de algemene economie natuurlijk wat meer uitgesmeerd zou mogen zijn, is tussen laten we zeggen 1975 en 2000 nergens te bekennen. In de jaren van de dotcomboom werd beweerd dat het eindelijk zover was (ook na de invoering van de electriciteit heeft het een paar decennia geduurd voordat de vruchten werkelijk konden worden geplukt), maar inmiddels zijn we weer terug bij af. De productiviteit blijft jaarlijks stijgen, maar niet méér dan in het pre-computertijdperk.
Dat is ook heel goed te verklaren. De illusie is destijds geweest dat het met computers zo werkte als met bijvoorbeeld landbouwmachines: je koopt ze, en dan gaan ze geld opbrengen, bijvoorbeeld door besparingen op arbeid. Als ze versleten zijn, na tien of vijftien jaar, koop je nieuwe. Dat kun je dan makkelijk betalen van het geld dat de eerste machine heeft opgebracht. Eenvoudig en overzichtelijk.
Bij computers blijkt het heel anders te zijn. Je voert ze in, en dat kost al veel meer dan de kosten van de apparatuur alleen. Er is software nodig. Het personeel moet op cursus. Het bedrijf moet gereorganiseerd. En tegen de tijd dat alles een beetje reilt en zeilt zijn de computers, nee niet versleten, maar verouderd. Er is nog niks terugverdiend maar er zijn wel nieuwe computers nodig. De infrastructuur van het bedrijf moet op de schop, want er moet een netwerk komen. Daar hoort nieuwe software bij. Nieuwe cursussen. Een helpdesk. Een nieuwe reorganisatie. Werkprocessen moeten in kaart worden gebracht. Daar moet nieuwe software voor komen, nieuwe cursussen. Pallas-Athena doet dat, maar die komen ook weer met een factuur dus daar trappen we niet in…
En net als alles weer een beetje functioneert, en natuurlijk voordat de investeringen zijn terugverdiend, is het netwerk aan een upgrade toe, en lijkt ip-telefonie toch wel aantrekkelijk, dus is het wijs om meteen maar over te stappen op een nieuw besturingssysteem, daar zijn nieuwe computers voor nodig al doen de oude het nog prima, en o ja, het afdanken van die oudjes levert geen geld op maar kost juist een hoop, want hoe voorkom je dat de inhoud van al die harddisks in verkeerde handen valt, enzovoort, enzovoort.
Ik zal niet zeggen dat de balans van kosten en baten overal negatief uitvalt, vrijwel zeker niet, maar als de macro-economen vaststellen dat de productiviteit in hetzelfde negentiende- of twintigste-eeuwse tempo doorsukkelt, dan lijkt me dit de verklaring. Sinds 1975 plus of min vijf jaar gaat alles in het bedrijfsleven voortdurend op de schop en blijft niets lang genoeg hetzelfde om ten volle te profiteren van zoiets als routine.
Om het nog eens te betrekken op de wereld die ik het beste ken, er zijn collega's, freelance journalisten, die zich afvragen wat de computer nou voor voordeel kan hebben gebracht. Vroeger kon je met een schrijfmachine van driehonderd gulden dertig jaar doen. Tegenwoordig heb je een pc nodig van drieduizend, en die gaat als je het flink rekt vijf jaar mee. En dan heb je er nog voortdurend problemen mee die tijd kosten, je betaalt je blauw aan je internetprovider, om maar te zwijgen van de oplichterij van de printerfabrikanten, pardon de inktboeren. Vroeger stuurde ik het papier uit de schrijfmachine naar de krant, nu ordt verwacht dat ik het digitaal aanlever, via mijn duurbetaalde pc, modem en internetverbinding, maar ik krijg geen cent méér. Waarom is dat beter?
O, zegt u, je kunt nu meer dan alleen letters achter elkaar zetten. Je kunt bijvoorbeeld mailen. Computers, dat is communicatie. Je bent beter bereikbaar voor nieuwe opdrachten. Daar wil ik u net hebben. Want hoe werkt dat? Wie het eerste e-mail heeft, of bijvoorbeeld een mobiele telefoon, heeft een voorsprong. Hij is beter bereikbaar voor klanten en kan klanten beter bereiken. Hoe heet dat, competitive advantage. En wat gebeurt er binnen twee jaar? Iederéén heeft mail en iederéén heeft een gsm. Want wie dat niet doet, heeft een achterstand. Dus niemand heeft uiteindelijk een competitive advantage, maar iedereen betaalt aan de internetprovider, aan het telecombedrijf, aan de telefoonwinkel, aan de computerleverancier, noem maar op. Voorheen hoefde dat niet maar nu moet, het om geen achterstand te hebben. Dat is wat techniek betekent voor een kleine zelfstandige, en dat geldt heus niet alleen voor journalisten.
Voor zover de computerrevolutie rendement oplevert door efficiënter werken of nieuwe produkten, verdwijnt dat rendement in de zakken van de automatiseerders en verdampt het door de kosten van het reorganiseren. Dat is goed voor onze gastheren van vandaag, maar het zou volgens mij goed zijn voor de produktiviteit van het bedrijfsleven in het algemeen als er eens een tijdje geen efficiëntieverhogende maatregelen werden genomen. Rust, eindelijk een tijdje gewoon werken. Maar dat zit er niet in. Er komen weer nieuwe chips, nieuwe accessoires voor de PC, nieuwe software, nieuwe herstructureringen. Het einde is niet in zicht; de vooruitgang zal de vooruitgang nog geruime tijd in de weg staan.
En daarmee is de vicieuze cirkel rond, en daarmee geef ik graag het woord aan John Hoogland en Paul Eertink, die ongetwijfeld een vrolijker boodschap hebben.