Stemcomputers, voor of tegen?
Herbert Blankesteijn
Elke keer als ik in Nederland mijn stem uitbreng, vraag ik me af hoe ik zeker weet dat mijn stem is beland bij de partij van mijn keuze. Ik moet maar geloven dat de stemcomputer werkt zoals het hoort, en ik moet geloven dat niemand ermee kan knoeien. Vroeger kon je aanwezig zijn bij het tellen van de stemmen, maar die tijd is voorbij.
In de Verenigde Staten hebben ze bij de laatste presidentverkiezingen gedonder gehad met ponskaarten. Electronische stemmachines waren de oplossing. En nu liggen die zelf onder vuur, althans de stemcomputers van het bedrijf Diebold, die in 37 staten worden gebruikt.
De software daarvan is bekeken door een hoogleraar in computerveiligheid en daarna door een onafhankelijk bedrijf. Conclusie van beide: er kan mee worden geknoeid. Mijn studenten schrijven betere software, vond de hoogleraar. Kiezers kunnen meer dan één keer stemmen, kunnen beheerdersrechten krijgen, en kunnen de machine sluiten voordat alle stemmen zijn uitgebracht. Ambtenaren met toegang tot de machine zouden nog makkelijker malversaties kunnen plegen, evenals het personeel van Diebold zelf. Slecht programmeerwerk, óf opzet, vond een deskundige.
Het werd er niet beter op toen bekend werd dat de directeur van Diebold tonnen had gegeven aan de Republikeinse Partij. En ook niet toen er een verzameling e-mails opdook waarin medewerkers van Diebold elkaar vertellen dat er een lijst met bugs is verdwenen, en dat ze nooit een bedrijf hebben meegemaakt met zulk ernstig mismanagement als Diebold zelf.
Die verzameling mail, 11 MB groot, is nu op verschillende websites te downloaden. Intussen probeert Diebold dergelijke websites voor de rechter te slepen op grond van de antikopieerwet DMCA. Waarmee de zaak alleen maar meer publiciteit krijgt, Diebold in een nog ongunstiger daglicht komt te staan en stemcomputers in het algemeen een slechtere naam krijgen dan nodig is.
In Australië hebben ze het beter begrepen. In de kleinste staat, de Australian Capital Territory rond Sydney, worden stemcomputers ingevoerd. Anders dan in de VS en Nederland is de broncode van de software op het net gezet. Iedereen kon ernaar kijken. Dat geeft vertrouwen. Wie geen programmacode kan lezen, weet dat kenners het zullen nalopen. Dat is ook gebeurd, en zo zijn verschillende bugs ontdekt: de software wordt er beter van. Het is zoiets als het bijwonen van het tellen van de stemmen. Je kunt niet alles zelf controleren, maar blijkbaar is er niets te verbergen.
Als de software van stemmachines niet openbaar is, is er blijkbaar wel wat te verbergen. Ik moet niet hoeven afgaan op de mooie ogen van Nedap uit Groenlo, de maker van de Nederlandse stemmachines, of die van de Kiesraad, die heeft voorgeschreven dat de software geheim moet zijn. Ik moet het zelf kunnen zien, ook als ik het niet begrijp. Verkiezingen met stemmachines met geheime software zijn als verkiezingen waar de stemmen achter gesloten deuren worden geteld.
In de VS en in Australië wordt ook gedebatteerd over de vraag of een stemmachine een papiertje moet printen waarop staat op wie je hebt gestemd. Want hoe weet ik dat de software die ik heb gezien werkelijk in dat apparaat zit? Bij twijfel moeten de stemmen met de hand geteld worden. Electronisch hertellen is voor mij als kiezer een farce: het is nogmaals duwen op dezelfde knop. Zou er dan iets anders uitkomen? Hertellen met de hand moet kúnnen, dat is een stok achter de deur voor de makers en de beheerders van stemcomputers. Dat maakt de procedure ingewikkelder en duurder, maar wie heeft gezegd dat democratie goedkoop is?
Deze column verschijnt ook in het blad Overheid Innovatief.