Draadloos netwerk is de nieuwe hype
Herbert Blankesteijn
Nooit meer oorlog, roept de wereld na elke oorlog. Nooit meer hype, roept de goegemeente na elke hype. En toch komt er steeds een nieuwe oorlog, en telkens weer een nieuwe hype.
De hype van het ogenblik is draadloos internetten in het algemeen, en WiFi in het bijzonder. Overal worden hotspots ingericht, er komen apparaten op de markt, er wordt gediscussieerd over toegangsbeheer, firewalls en encryptie, de computerbladen staan er vol van.
Draadloos internetten kan nuttig zijn. Ik heb eens bij een bushalte een telefoonnummer opgezocht via internet. Dat was een uitkomst, dacht ik, maar degene die ik belde was niet thuis. Toen de Columbia neerstortte hoorde ik een half nieuwsbericht op de radio, en heb ik de rest kunnen opzoeken via het scherm van mijn telefoon. Dat bevredigde mijn nieuwsgierigheid, maar anders was ik het een half uur later via de tv wel te weten gekomen.
Voorzover ik weet heb ik draadloos internet verder nooit serieus gebruikt, sinds ik de mogelijkheid kreeg, nu een jaar geleden. In dat jaar heb ik veel draadloos ge-internet, op veel verschillende manieren, maar steeds alleen om uit te zoeken of het werkte, hoe het werkte, of het prettig werkte, en of het in een behoefte kon voorzien.
Nou kan ik me wel een soort mensen voorstellen dat meer dan ik behoefte heeft aan verkeersinformatie onderweg, of toegang tot de bedrijfsserver, maar rechtvaardigt dat nou al die ophef?
Een van de toepassingen zou zijn: onderweg je mail checken. Ik moet toch aannemen dat daarbij wordt gedacht aan dringende zaken. Anders hoef je je er niet onderweg mee bezig te houden. Het lijkt mij als iemand jou iets dringends te melden heeft, dat hij even belt. Mail sturen en hopen dat jij je mail onderweg checkt lijkt me niet slim. Ben je telefonisch niet bereikbaar, dan is er de voice mail.
Als jij onderweg bent en zelf dringend iets nodig hebt, ga je niet telkens je mail checken of het er al is, maar bel je of er nog wat van komt. En ook als je iemand dringend iets moet vragen meedelen, bel je zelf, en ga je niet op een mobiel computertje een mail componeren en hopen dat de andere partij ernaar kijkt. Er zullen best uitzonderingen zijn, digitale documenten kun je moeilijk doorbellen, maar constant onderweg mail checken lijk me meer een indicatie voor een geestelijke stoornis dan een zinvolle besteding van werktijd.
En als mobiel internet zin heeft, dan niet in de vorm van hotspots. Je zult toch ontzettend nodig moeten internetten en nergens is een hotspot om je nood te lenigen. Of je weet niet waar een hotspot is, en je kunt internet niet op om op te zoeken waar ze zijn. Of de spot die er zou moeten zijn is net niet hot genoeg voor jouw hardware. Ik heb thuis wel met draadloze netwerkkaartjes zitten spelen, en ik werd er niet vrolijk van. Computers kunnen elkaar niet vinden, firewalls zitten in de weg, het is zo langzaam als koude stroop.
Ik kan me iets voorstellen bij mobiel internet, maar dan moet het overal toegankelijk zijn, zoals het gprs-netwerk op dit moment, en héél veel sneller, zodat je ook op donderdag onderweg naar Telescoop kunt luisteren, via internet. Ik noem maar wat. Of naar muziek bijvoorbeeld. Dan heb ik het dus over umts. Maar het moet veel goedkoper zijn dan gprs nu, waarvoor O2 als een van de voordeligste €1,50 per MB vraagt. Dan zou het luisteren naar één mp3tje zo vijf euro kosten! Dan nemen mensen hun muziek wel van huis mee. En die combinatie van eisen - overal, echt snel en echt goedkoop - betekent dat het nog wel vijf jaar of langer kan duren voordat mobiel internet echt wat wordt.
Deze column is uitgesproken in het radioprogramma Telescoop.