Hoezo internetverslaving?
Herbert Blankesteijn
Eens in de zoveel tijd is het raak: publicatie van een onderzoek naar
verslaving aan internet. Een psycholoog, David Greenfield uit Connecticut,
heeft enige tijd geleden via internet een enquête gedaan, met tien vragen als:
'Gaat u internet op om negatieve gevoelens (hulpeloosheid, angst, schuld,
depressie) tegen te gaan?', 'Speelt internet door uw hoofd wanneer u niet online
bent?', 'Heeft u tevergeefs geprobeerd uw internetgebruik te verminderen?', en
'Hebt u carrièrekansen of relaties verspeeld door het internetten?'. Wie op
vijf of meer van de tien vragen 'ja' antwoordde, werd als verslaafd bestempeld.
(Een Nederlands onderzoek, gepubliceerd in maart 1998, had de definitie van
verslaving eenvoudig gekoppeld aan een bepaald aantal uren internet per dag, ik
meen vijf.)
Greenfield kreeg ruim 17.000 reacties. Zes procent van zijn respondenten
was volgens zijn definitie verslaafd, wat uiteraard niets zegt over de
bevolking van internet als geheel. Noodzakelijkerwijs reageerden alleen
internetgebruikers. Bovendien, naarmate je geestelijk gezonder bent zul je
minder geneigd zijn op zo'n enquête in te gaan.
Volgens dergelijke definities is in rijke landen de hele bevolking
verslaafd aan de televisie. Naar maatstaven uit het begin van het
televisietijdperk is de invloed van de buis funest. Wie de pest in heeft zet
het toestel aan voor afleiding, in plaats van de oorzaak van zijn humeur weg te
nemen. Veel vrije tijd wordt in apathie doorgebracht. Gezinsleden praten niet
meer met elkaar; doen ze dat wel dan gaat het over wat er op de tv is, is
geweest of zal zijn. Men imiteert taal en gedrag van televisiepersonages.
Dat zouden we allemaal heel erg vinden, ware het niet dat vrijwel
iedereen de invloed van de tv ondergaat, en dat we deze dus als normaal zien.
Hoe dom zulke definities van verslaving zijn, zie je als je ze toepast
op hobbies. Iemand die gek is op winkelen, planten, dansen, voetbal,
motorfietsen, huisdieren, hardrock, Zuidamerikaanse romans, computerspelletjes,
kokkerellen of versieren, stort zich op zo'n bezigheid zodra zich negatieve
gevoelens aandienen, is er in gedachten vaak mee bezig, besteedt er uren per
dag aan, probéért niet eens te minderen, laat er een promotie voor lopen of
offert er een huwelijk aan op. Zou zes procent van de bevolking fanatiek een of
andere hobby beoefenen? Zou best kunnen. Het is heel ondoordacht en
onwetenschappelijk om het woord 'verslaving', dat een zeldzaam maar gevaarlijk
medisch en maatschappelijk ziektebeeld aanduidt, toe te passen op deze milde en
algemeen voorkomende sociale verschijnselen.
Het lijkt er op dat onderzoek naar verslaving aan internet wordt gedaan
uit onbegrip, om niet te zeggen angst, voor internet zelf. Want wat is 'bezig
zijn met internet'? In de paar uur die je gedurende een dag op internet kunt
doorbrengen kun je het nieuws tot je nemen, naar muziek luisteren, inkopen
doen, bankzaken regelen, je post beantwoorden, een praatje maken, hulp zoeken
bij een computerprobleem, en dingen opzoeken in een omroepgids, een
encyclopedie, een telefoonboek of een spoorboekje. Is dat nou een
verontrustende verzameling activiteiten?
Onderzoekers die dat op een hoop gooien als 'internetgebruik' en dan
moord en brand roepen, begrijpen er niets van. Je kunt mensen net zo goed
vragen of ze vaak buiten komen, of ze naar buiten gaan bij negatieve gevoelens,
of ze aan buiten denken wanneer ze binnen zitten en of ze wel eens proberen de
tijd die ze buiten besteden binnen de perken te houden - zonder te vragen wat
ze dan precies buiten uitspoken, en wáár buiten. En dan publiceren dat tachtig
procent van de bevolking verslaafd is aan 'buiten'.
Ik wil wedden dat David Greenfield volgens deze logica verslaafd is aan
internetverslaving. En hij is ver heen.