Toetervormige of plankvormige
schermen
Herbert Blankesteijn
Langzamerhand ruimen de
'ouderwetse' monitoren met beeldbuizen het veld voor moderne plankvormige
LCD-schermen (Liquid Crystal Displays). En het kan waarschijnlijk nog
dunner. Hoe werken moderne beeldschermen?
De monitor die de meeste
lezers vermoedelijk nog hebben, werkt met een kathodestraalbuis. Hierbij wordt
de binnenkant van het scherm beschoten met electronen, electrisch geladen deeltjes.
Waar electronen het scherm raken, gloeit het op. Er zijn drie
electronenkanonnen achterin de monitor, een voor groen, een voor blauw en een
voor rood.. Vlakbij het scherm is een 'masker' gemonteerd met gaatjes. Elk
electronenkanon ziet door dat masker alleen de beeldpuntjes van de juiste kleur
en laat dus alleen deze puntjes opgloeien.
Een gewone monitor heeft een
aantal kenmerkende eigenschappen. Ten eerste is hij ongeveer even diep als
breed. Hoe groter het oppervlak dat een electronenkanon moet bestrijken, hoe
verder hij van het scherm af moet staan. Naarmate mensen grotere schermen
willen, groeien de kathodestraalbuizen uit tot loeizware monsters, die
nauwelijks meer op een bureau of dressoir passen.
In de tweede plaats gebruiken
ze veel stroom. De electronen worden onder hoogspanning afgevuurd en de bundels
worden over het oppervlak van het scherm gestuurd door electromagneten. Dit
kost een hoop electrische energie. Mijn 17 inch monitor heeft een vermogen van
200 W - dat is drie tot vier huiskamergloeilampen of een stuk of twintig
spaarlampen.
Extra nadelen van de
ouderwetse monitor: de lading van de electronen wordt niet altijd goed
afgevoerd, waardoor de monitor stof kan aantrekken én verspreiden. Dit is een
ergonomisch probleem. De radiostraling maakt het mogelijk een monitor af te
luisteren (zie Beet 1-6-2002). Het feit dat het beeld tientallen malen per
seconde opnieuw op het scherm wordt geschreven maakt dat het scherm knippert.
Dat is vermoeiend voor de gebruiker, al kan bij moderne computersystemen de
frequentie waarmee het beeld knippert zo hoog worden gemaakt dat dit niet meer
als knipperen wordt ervaren.
Het alternatief is het
LCD-scherm, familie van de schermpjes in horloges, rekenmachines en telefoons.
Een sleutelbegrip hierbij is gepolariseerd licht. Licht is voor te
stellen als een golfbeweging in een touw. In een touw dat op de grond ligt kun
je een golf laten lopen door een van de uiteinden snel op en neer te bewegen
(werkt goed met een springtouw). Heen en weer kan ook; zo kun je je
verschillende trillingsrichtingen voorstellen. In natuurlijk licht
zitten alle trillingsrichtingen; in gepolariseerd licht zit er maar een. Een polarisatiefilter
houdt alle trillingsrichtingen tegen behalve een.
Een LCD-scherm kent een
aantal lagen. Eerst een polarisatiefilter. Licht dat daardoorheen valt, is
gepolariseerd dus bevat maar één trillingsrichting. Dan een vloeibaar kristal -
een materiaal dat onder invloed van een electrische spanning de
polarisatierichting kan draaien van doorvallend licht. Elk beeldpuntje heeft
een eigen vloeibaar kristal dat onafhankelijk kan worden 'bestuurd'. De laatste
laag is een tweede polarisatiefilter. Zonder vloeibaar kristal zou door dat
tweede filter geen licht komen: het licht dat door het eerste filter wordt
doorgelaten wordt door het tweede juist tegengehouden. Maar afhankelijk van de
spanning op het vloeibaar kristal kan tussen de filters de trillingsrichting
van het licht worden veranderd, zodat er toch licht door het tweede filter
komt.
Voeg nu toe: een lichtbak
achter het geheel, en kleurfilters die ervoor zorgen dat er om en om rode,
blauwe en groene beeldpuntjes zijn, en je hebt een kleurenscherm.
Een LCD-scherm kan plat en
licht zijn, is zuinig, flikkert niet (de lamp in de lichtbak kan een gewone gloei-
of spaarlamp zijn) en verspreidt geen stof of radiostraling. Ze zijn wel drie á
vier keer zo duur als een gewone monitor van dezelfde beelddiagonaal. Maar de
prijzen dalen; de planken gaan het winnen van de toeters. En het kan nog
dunner: smeerbare en oprolbare schermen lopen zich warm. Daarover volgende
week.