Omstander tegen geweld
Herbert Blankesteijn
Jarenlang had ik me, zoals
zoveel mensen, afgevraagd hoe ík zou reageren als ik getuige zou zijn van
zinloos geweld op straat. En net als iedereen bedacht ik antwoorden. Ik zou...
Maar de eerste keer deed ik
toch niets. Ik staarde als aan de grond genageld naar het tafereel, en
herinnerde me mijn flinke plannen pas toen het te laat was. Het kost niet
zoveel tijd om iemand dood te meppen.
Voor het eerst betrokken zijn
bij een verkeersongeval, daar lijkt het op. Wat moet je doen? Hoe converseer je
met de 'wederpartij', welke details moet je onthouden, hoe vind je getuigen,
wat doe je met eventuele gewonden? Die eerste keer breng je er niets van
terecht. Pas bij je derde aanrijding ken je het klappen van de zweep enigszins.
Het duurde geruime tijd voor
ik het trauma van mijn eigen besluiteloosheid had verwerkt. En intussen maakte
ik goede voornemens. Als de kans nog eens kreeg, dan...
Dus die tweede keer had ik
meer tegenwoordigheid van geest. Ik sprong er inderdaad tussen, armen geheven
om niet bedreigend over te komen - ongeveer zoals een scheidsrechter dat doet bij
een uit de hand lopende voetbalwedstrijd - en terwijl ik dat deed was ik alvast
heel tevreden over mezelf. 'Niet doen, laat hem met rust! Denk aan Meindert
Tjoelker,' waren de teksten die ik vaak in gedachten had gerepeteerd.
De aanvallers keken verstoord
op van hun werk. De naam Tjoelker zei ze duidelijk niets. Had ik Joes
Kloppenburg moeten noemen? Te laat. Het slachtoffer bewoog niet meer, dus ze
hadden tijd, aandacht en mankracht over. Later heb ik gehoord dat niemand van
de omstanders iets deed om mij te helpen. Ik kan ze niet eens ongelijk geven.
Het zou een vreemde estafette zijn geworden.
Het enige wat ik me herinner
van het vervolg is de eerste, onverwachte klap. Op een dromerige manier
realiseerde ik me: ik weet niet waar ze zijn, ik kan niets afweren, laat staan
iets raken. Waar blijft de tweede dreun? Die kwam, en daarmee ging het licht
uit.
Tijdens mijn herstel had ik
voldoende tijd om me te realiseren dat ik die eerste slag vóór had moeten zijn,
om iets zinvols te doen. Als er ooit een volgende gelegenheid zou komen, zou ik
het beslist anders aanpakken.
De derde maal was er geen
slachtoffer om te beschermen. Ze waren met z'n drieën en hadden het meteen op
mij voorzien. Ze versperden de weg en kwamen om me heen staan. 'Je keek,' zei
de middelste. 'Waarom keek je? Wat moet je van me?' Pesterig stak hij een voet
uit en zette die op mijn tenen. Er waren niet eens omstanders.
De derde keer ken je het
klappen van de zweep, zei ik al. Ik ben vrij lang en de woordvoerder van het
gezelschap was klein van stuk. Ik was helemaal helder. Met mijn knie raakte ik
hem vol op de kin. Ik hoorde tanden breken. Ik gokte erop dat de andere twee
een paar seconden te verbaasd zouden zijn, of te laf, om iets te doen. Mijn
enige kans was, de leider zo toe te takelen dat zij niet meer zouden durven.
Ik ramde uit alle macht mijn
vuist in zijn gezicht. Godnogaantoe wat deed dat zeer. Nu was zijn hoofd zo
laag dat ik er een trap tegen kon geven. Dat deed ook zeer, maar gelukkig veel
minder.
Het zal bij elkaar hooguit
vijf seconden geduurd hebben. Ik schreeuwde; ik zou niet precies kunnen zeggen
waarom. Pijn en angst zeker, maar ook opluchting en triomf. Trots misschien
zelfs. Terwijl ik schreeuwde, wendde ik me naar een van de andere twee, die het
onmiddellijk op een lopen zette. De derde wenste niet achter te blijven.
Zo ver was ik nog nooit
gekomen. Aangezien ik nu op onbekend terrein was, maakte ik opnieuw een fout.
Ik ging naar de politie. Twee redenen had ik daarvoor, in al mijn helderheid.
Die jongen zou wel medische verzorging nodig hebben, dat was één. Daarnaast
wilde ik eerlijk vertellen wat er was gebeurd, in de veronderstelling dat dat
het beste was.
Vooral het toebrengen van
blijvend lichamelijk letsel, zonder aanleiding nota bene, werd mij door de
rechter zwaar aangerekend.. Voor mijn lezing dat ik was bedreigd ontbrak ieder
bewijs, vond zij. Ik had geen verwondingen anders dan mijn gekneusde knokkels;
het slachtoffer had twee getuigen en ik geen. Mijn advocaat betoogde, tegen
mijn zin en tevergeefs, dat mijn voorgeschiedenis mij minder
toerekeningsvatbaar had gemaakt. Het was de tijd van strenge straffen voor
zinloos geweld.
Nu heb ik een paar jaar om te
bedenken hoe ik het een volgende keer aanpak. Ik laat het wel weten als ik
eruit ben.