Meteen na loting naar huis
Herbert Blankesteijn
Afgelopen vrijdag heb ik op
deze pagina geschreven dat schaatsers die op de 3000 of 5000 meter in de
binnenbocht starten, een meetbaar voordeel hebben van bijna tweetiende seconde
op hun rivalen die in de buitenbocht moeten beginnen. Omdat dit de medailleverdeling
zou kunnen beïnvloeden leek het een goede oplossing om, net als op de 1000
meter, niet aan het begin van de bocht te starten, maar halverwege het rechte
stuk, zodat beide rijders vaart kunnen maken.
Dus met pen, papier en pc de
1000 meter voor mannen en vrouwen geïnventariseerd. Daar zou het voordeel
moeten verdampen. Wat blijkt? Schaatsers die op de 1000 meter de eerste
binnenbocht hebben, passeren de tweehonderdmeterlijn gemiddeld ruim
achthonderdste seconde vóór hun tegenstander. Relatief is dat op de kilometer
een grotere voorsprong; aan de andere kant kan het op basis van de gegevens uit
Salt Lake City net zo goed een toevallige afwijking zijn. Bij de WK sprint van
dit jaar was een dergelijk patroon nergens te bekennen.
Wat zeggen de ranglijsten?
Het is bijna niet te geloven: op de 1000 meter bij de Winterspelen staan zowel
bij de mannen als bij de vrouwen uitsluitend schaatsers op het podium
die in de binnenbocht zijn gestart. Behalve van de genoemde achthonderdste
kunnen zij geprofiteerd hebben van de laatste binnenbocht. Net als op de 5000
meter heeft de rijder die in de binnenbocht start ook de laatste binnenbocht,
en kan hij zich in de laatste ronde aan de tegenstander optrekken en soms
achter de opponent stayeren.
Kan de medailleverdeling
toeval zijn? Natuurlijk. Bij een geheel willekeurige loting en eerlijke kansen
zou de verdeling van binnen- en buitenbanen over het podium moeten lijken op
kruis-of-muntgooien. De kans op zes keer kruis óf zes keer munt (met zes
buitenbanen op het podium hadden we ons ook afgevraagd of dit wel toeval was)
is twee op twee tot de zesde macht, dus één op 32.
Dan de 1500 meter. Bij de
mannen zijn alle medaillewinnaars gestart in de buitenbocht. Sterker,
onder de eerste twaalf zijn er maar twee die in de binnenbocht zijn begonnen.
De eerste 300 meter met daarin een buitenbocht wordt gemiddeld bijna een kwart
seconde sneller afgelegd dan het binnentraject. Dat is een groot verschil. Hier
speelt de hoge aanvangssnelheid wellicht een rol: veel rijders vliegen op de
1500 meter bijna de eerste binnenbocht uit. Wie in de buitenbocht start, heeft
de laatste binnenbocht, met een inmiddels flink gezakte snelheid en het bekende
voordeel. Bij de vrouwen ontbreekt een duidelijk patroon, maar die gaan dan ook
veel minder hard. (Vermakelijk is, dat de televisieverslaggevers de
oververtegenwoordiging van de 'buitenstarters' tijdens de wedstrijd van de
heren niet zagen. Bij de 1500 meter voor vrouwen, een dag later, werden ze niet
moe erover te beginnen, maar toen deed het verschijnsel zich niet voor - en
merkten ze dát niet op.)
'De lastige laatste
buitenbaan' is volgens schaatsonderzoeker Han Houdijk van de Vrije Universiteit
op de 1000 zowel als de 1500 meter een handicap. 'Het is de vraag of het
huidige systeem eerlijk is.'
Wat ook de oorzaak is, er is
op zijn minst een schijn van ongelijke kansen tussen starten in de binnen- of
de buitenbocht. Willen de schaatsers zeker zijn van gelijke omstandigheden, dan
moeten op belangrijke toernooien niet alleen de 500 meter maar ook de 1000 en
1500 meter tweemaal worden gereden, zoals in het geval van de 1000 meter op de
wereldkampioenschappen sprint al gebeurt.