Waar kijk ik naar?
Herbert Blankesteijn
Het is makkelijk te zien waar
iemand naar kijkt. Ongeveer de kant waar zijn neus heen wijst; daarna geeft de
richting waarheen de ogen zijn gedraaid zonodig een correctie. Het is een
belangrijke vaardigheid, die mensen vroeg in hun leven leren. 'Sommige kinderen
leren nieuwe woorden door te zien waarheen iemand kijkt,' weet Jim Anderson,
psycholoog aan de universiteit van Stirling in Schotland. Hij is mede-auteur
van publicatie met de intrigerende titel People don't keep their heads still
when looking to one side, and other people can tell (Perception 2001 vol
30, p. 765-767).
Anderson is een exemplaar van
een species dat in deze rubriek veel wordt gesignaleerd: de onderzoeker die
over de grenzen van zijn vak kijkt. 'Eigenlijk ben is een behavioural
primatologist.' Hij bestudeert het gedrag van aapjes.
'Apen zijn niet goed in het
bepalen van de kijkrichting van een ander, wanneer je bijvoorbeeld eten
aanwijst door er kort naar te kijken. Kinderen kunnen vanaf dertien tot
veertien maanden iemands blik volgen wanneer deze zijn hoofd draait, en vanaf
achttien maanden ook wanneer alleen de ogen worden gebruikt. Ik wilde weten of
mensen blikrichting nog kunnen waarnemen zónder die twee gegevens.'
Anderson en collega Martin
Doherty vroegen twintig vrijwilligers te poseren voor een camera. Ze moesten
daarbij hun neus recht op de lens gericht houden en tegelijkertijd 25 graden
naar rechts kijken, en daarna 25 graden naar links. Zo schoten de twee
psychologen twintig maal twee foto's. Daarvan werden vervolgens de ogen
afgeplakt.
Twintig volwassen
proefpersonen kregen de taak om voor ieder paar foto's uit te maken waar de
afgebeelde persoon naar rechts, en waar deze naar links keek. En waarachtig
bleken ze dat te kunnen: gemiddeld scoorden de proefpersonen dertien van de
twintig goed, wat statistisch een significant resultaat is.
Hoe 'zien' de proefpersonen
de blikrichting? 'Het is denkbaar dat er toch een minieme draaiing van het
hoofd is,' vermoedt Anderson. 'Het is bekend dat het hoofd vaak de richting van
de ogen volgt, en ook dat mensen draaiïngen van elkaars gezicht kunnen bemerken
van slechts twee graden. Omdat we dat wisten hebben we bij het maken van de
foto's de vrijwilligers gevraagd de stand van hun hoofd te corrigeren wanneer
we zelf zagen dat ze hun ogen volgden.' Merkwaardig genoeg zeiden verschillende
van de proefpersonen die de foto's beoordeelden, dat ze gokten. Daaronder was
degene met de beste score.
Een verdere aanwijzing dat
een minuscule draaiïng van het hoofd (dus het onvermogen van de poserende
vrijwilligers om aan de opdracht te voldoen) de sleutel is, is het feit dat
drie foto's juist significant minder vaak correct werden beoordeeld dan
toevallig kan zijn. Eén foto werd door iedereen verkeerd geclassificeerd. Het
lijkt erop dat deze vrijwilligers aan het overcompenseren waren, schrijft
Anderson in zijn publicatie.
Hier hebben Anderson en
Doherty kansen gemist. Wie hebben zij moeten vermanen wegens merkbaar gedraaid
hoofd? Zijn dat dezelfde personen die systematisch verkeerd worden beoordeeld,
of juist niet? 'Dat hebben we niet bijgehouden,' zegt Anderson. 'Maar in
ongeveer de helft van de gevallen moesten we er iets van zeggen.' Als de
hypothese is dat de gezichten op de foto niet precies recht op de camera zijn
gericht, valt dat dan niet na te meten, met de neus als oriëntatiepunt? 'Dat
hebben we niet gedaan; het is tenslotte niet ons eigenlijke onderzoeksveld.'
Om de verwarring nog te
vergroten, staat bij de publicatie van Doherty en Anderson een foto afgebeeld
waarop een vrouwelijke vrijwilliger met afgeplakte ogen duidelijk zichtbaar met
de neus naar rechts (voor de kijkers links) wijst. 'Er zijn een of twee foto's
waarbij het gezicht van de werkelijke kijkrichting af gedraaid lijkt, en die
toch overwegend correct worden beoordeeld,' werpt Anderson tegen. Iets in de
gezichtsuitdrukking op de foto's moet de proefpersonen informatie geven, zonder
dat zij, of de onderzoekers, zich daarvan bewust zijn.
Bij het onderzoek naar het
interpreteren van gezichtsuitdrukkingen is dit een verstorende factor waar
rekening mee moet worden gehouden, waarschuwt Anderson zijn collega's. En na
deze conclusie kijkt hij nu weer naar aapjes.