Dat doet-ie anders nooit
Herbert Blankesteijn
'In 1988 werkte ik tijdelijk
aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, en ik stond te kijken van de
hoeveelheid hondepoep op straat. De kinderen naar school brengen was quite
an adventure. Ik was deed onderzoek naar het gehoorzamen en schenden van
regels, zoals belastingontduiking en verkeersovertredingen, dus dit leek een
natuurlijke uitbreiding.'
Aldus Paul Webley, sociaal
psycholoog aan de universiteit van Exeter in Engeland. Hij had destijds geen
tijd om zich in poepende honden te verdiepen maar maakte dat in Engeland goed.
'In het Verenigd Koninkrijk is het hier en daar ook erg, ook in kleinere
steden.'
De wetenschappelijke
vraagstelling was de volgende. Hondepoep is een sociaal probleem door ergernis,
en een probleem van volksgezondheid door de verspreiding van wormen. Het is ook
een economisch probleem: het schoonhouden van Parijs met gemotoriseerde
poepscheppers kost jaarlijks 6 miljoen euro. Op sommige plaatsen is het laten
poepen van honden (zonder de troep op te ruimen) verboden. Waarom laten sommige
eigenaars hun hond toch de straat bevuilen? Gaat het om een al dan niet
subjectief voordeel, zoals bij het tillen van de fiscus of bij foutparkeren?
Webley en een studente,
Claire Siviter, zochten locaties uit waar het verboden is excrementen achter te
laten in Exeter en in Highcliffe, Dorset. De hondenbezitters werden
aangesproken enige tijd nadat hun hond zijn behoefte had gedaan en het baasje
al dan niet de poepschep had gehanteerd. Siviter, die haar hond bij zich had,
maakte ze wijs dat ze de kosten van hondenbezit onderzocht en gaf ze een
vragenlijst mee. Eigenaars die hadden opgeruimd kregen een andere kleur dan zij
die dat niet hadden gedaan.
In 120 uur waarnemen slaagden
de twee erin om 101 eigenaars te enquêteren. Was dat niet geestdodend? 'Ja,'
zegt Webley onomwonden. 'En koud, want we deden het in november, dat kwam
toevallig zo uit. 101 in 120 uur is niet veel, maar dat waren de eigenaars die
we konden aanspreken. We hebben heus wel meer honden zien poepen.'
Met eigen ogen konden Webley
en Siviter vaststellen dat in Exeter de meeste hondenbezitters wel degelijk
opruimen: 59% deed dat. Het publieke gevoel dat niemand de uitwerpselen van
zijn hond verwijdert, wijt Webley aan het feit dat een drol een 'levensduur'
heeft van twee weken. Van de 101 aangesproken personen stuurden 87 een ingevuld
formulier terug, een uitstekend resultaat dat Webley toeschrijft aan het feit
dat de enquêtrice zelf een hond had - dat schept een band. Veertien van de 36
eigenaars die niet hadden opgeruimd, ontkenden dat hun hond ooit uitwerpselen
had achtergelaten.
In de vragenlijst werd gevist
naar persoonlijke opvattingen en neigingen, zonder dat een beschuldigende
vinger werd uitgestoken. Bijvoorbeeld zo: 'Sommige mensen ruimen hondepoep niet
op, en geven daarvoor onderstaande overwegingen. Met welke daarvan bent u het
eens?'
De resultaten waren
opmerkelijk. Tussen nette en onachtzame eigenaars waren geen significante
verschillen in factoren als zelfzuchtigheid, inschatting van de pakkans of
afkeer van straf. De verwachte correlaties waren er wel in meningen over de
legitimiteit van poepverboden en over de goedaardigheid en afbreekbaarheid van
hondepoep. Maar die waren niet sterk (68%). Het sterkste verband was er nota
bene met locatie: in parken ruimt een groter percentage mensen de boel op (70)
dan op straat (47). Een verklaring op basis van eigen voordeel maakt dus niet
veel kans. In het verslag in het Journal of Applied Social Psychology
schrijft Webley dat hondenbezitters beter zouden moeten worden geïnformeerd over
de gezondheidsrisico's van poep (ook als er niets zichtbaars meer ligt, blijft
het besmettingsgevaar van wormen nog enige tijd). De rest van de burgerij zou
moeten leren dat de meeste hondenbezitters netjes opruimen.
Webley: 'Het lijkt erop dat
een algemene theorie van overtreding van regels niet erg zinnig is. We moeten
meer rekening houden met sociale overwegingen (nog ongepubliceerd onderzoek van
Webley wijst op een verband tussen werkloosheid onder mannen en poep op de
stoep), en wat minder met economische. Ik ben opgeleid als economisch
psycholoog en als zodanig ben ik aangenaam verrast dat er zoveel goed
burgerschap is. Veel mensen denken dat ze zelf goede burgers zijn en anderen
niet. Maar dat valt dus mee.'