Internet
in een jonge wereld
Herbert
Blankesteijn
Over
kinderen en computers zijn de meest verschrikkelijke misverstanden in omloop.
Het
begint al met de wijdverbreide mening dat kinderen handig zijn met computers.
Dat zijn ze niet. Ik vraag u: zijn kinderen handig op de fiets? Ja, onder de
juiste omstandigheden leren ze er snel gebruik van te maken (je moet ze niet
dwingen iets te leren). Maar op de buitenwereld maakt dat weinig indruk, omdat
iedereen kan fietsen. Bovendien ziet iedereen die kan fietsen dat kinderen in
eerste instantie veel niet kunnen: zich houden aan de verkeersregels
bijvoorbeeld.
Dus waarom vinden sommige mensen dat kinderen handig zijn met computers? Omdat ze zelf onhandig en angstig zijn, en omdat ze het normale leervermogen van kinderen voor iets mystieks verslijten zodra er computers in het spel zijn. De meeste kinderen beheersen op de computer een enkel trucje, hun favoriete spelletje bijvoorbeeld, en worden daarin snel vingervlug. Ik herinner me nog de openvallende mond van mijn buurman toen mijn zoon, drie jaar oud, zonder één aarzeling het commando BLOAD"CAS:",R intikte. Aap-noot-mies kende hij niet, maar dit wel.
Kinderen kunnen uit het hoofd leren, maar hebben geen ervaring. Zelf zie ik door mijn computerkennis wat ze in eerste instantie niet kunnen. 'Pappa kun je even komen, m'n verhaal is weg.' (Door een verkeerde klik is de tekst uit beeld geschoven.) 'M'n wachtwoord klopt niet meer.' (Tikfoutje, opnieuw proberen.) 'Ik wil stoppen, hoe moet dat?' (Control + Q, het staat er.) 'Het spelletje werkt niet.' (Verkeerde CD.) 'Niks werkt meer!' (Er ligt een boek op een knop van het toetsenbord.) Noemt u dat handig?
Natuurlijk
zijn er kinderen die echt talent hebben voor 'computeren'. Maar er zijn ook
pianisten en voetballers in de dop, dus ook dat is niets bijzonders. Een van
mijn kinderen is op de computer inderdaad vrij handig, en kan zich er daardoor
over verbazen hoe weinig zijn klasgenootjes kunnen. Net als veel volwassenen
kunnen ze een briefje schrijven en een spelletje doen en niet veel meer.
Reden
temeer om de computer in het onderwijs in te zetten, denkt u nu, liefst al in
het basisonderwijs. Nee. Niet doen.
Onlangs
schreef minister Van Boxtel op zijn website: 'Waarom zou je kinderen wel leren
vingerverven of hutten bouwen en niet leren op een leuke en verstandige manier
met computers om te gaan?' Het antwoord is, dat het niet nodig is. Het idee dat
je dit als volwassene niet meer zou kunnen leren, wordt gelogenstraft door de
talloze ouderen die op het ogenblik met succes internetcursussen volgen. Het
enige vereiste is eigen nieuwsgierigheid (je moet ze niet dwingen iets te
leren) en een beetje tijd - en deze zaken hebben senioren in ruimere mate dan
werkende volwassenen.
Kinderen
zullen later niets hebben aan de computerervaring die ze nu opdoen. Een jonge
volwassene van nu zou tien jaar geleden op de basisschool met de
tekstcommando's van MS-DOS hebben moeten werken. Twintig jaar geleden zou hij
hebben moeten programmeren. Misschien een leuke start van een carričre in de
ICT, maar voor de huidige kantoorpraktijk bijvoorbeeld volkomen irrelevant. En
wat je nu leert, is over tien of twintig jaar weer nutteloos. Met computers
moet je alleen leren wat je vandaag nodig hebt. De benodigde basisvaardigheden
worden alleen maar makkelijker; het zal dus steeds minder nodig worden om
cursussen en dergelijke te volgen, laat staan rond de computer een schoolvak te
bouwen.
Je
leert kinderen op de basisschool geen specialistische dingen. Je leert ze ook
niet autorijden, al worden ze vast betere automobilisten als ze jong beginnen,
is dat voor hun beroepsperspectief gunstig, en zouden ze graag willen. In de
eerste groepen van de basisschool ligt de nadruk, en hoort deze te liggen, op
algemene sociale en motorische bezigheden als vingerverven of hutten bouwen. De
beroemde oog-handcoördinatie waar makers van pc-spelletjes voor kleuters mee
schermen, hoort daar nadrukkelijk niet bij. Als er iets is wat
computerdebutanten van alle leeftijden (op een enkele politicus na)
onmiddellijk begrijpen, is het wat een muis doet. Het potlood en de schaar zijn
voor de oog-handcoördinatie belangrijker.
Natuurlijk
heeft de computer op school zijn nut. Hij kan lesstof overhoren, informatie
helpen zoeken, en werkstukken helpen maken. Alleen een computeranalfabeet kan
verzinnen dat je kinderen daarvoor 'computerles' (op de middelbare school:
'informatica') zou moeten geven. Als ze aardrijkskunde moeten doen op de pc,
laat je ze zien hoe het betreffende programma werkt; als ze een encyclopedie
moeten gebruiken leer je ze hoe dat moet. Geef ze dat ene trucje dat ze nodig
hebben; als ze verdere belangstelling hebben merk je dat wel. Je legt ook niet
uit hoe een balpen werkt. Je maakt ze wegwijs in de catalogus van de bieb, maar
ze hoeven niet te weten hoe je een catalogus máákt. En autotechniek is niet
voor niets geen onderdeel van het rijexamen.
Iets
heel anders is de kopieerwoede die op scholen heeft toegeslagen. Ik heb niet de
indruk dat mijn kinderen van hun werkstukken ook maar één zin zelf schrijven.
Ze nemen Encarta, of een zoekmachine op internet, en slaan aan het knippen en
plakken. Van controle door leerkrachten, bijvoorbeeld door vragen over de
inhoud of de werkwijze, merk ik niets. Het zou heel makkelijk zijn om hier wat
aan te doen. Eis een bepaalde opbouw. Laat ze met de hand schrijven. Verlang
dat een werkstuk met de helft wordt ingekort. Niets van dat alles. Wat van een
werkstuk wordt beoordeeld is de vormgeving, constateerde mijn zoon onlangs
tevreden. Het lijkt erop dat de school het allang best vindt dat het nadenken
wordt afgeschaft, zolang er maar met de computer wordt gewerkt.
Er
zijn redenen om het gebruik van de computer door kinderen streng te beperken.
In september 2000 sprak 'Alliance for Childhood', een non-profit groepering van
Amerikaanse psychologen en pedagogen, in een rapport ongerustheid uit over de
groeiende rol van de computer in het onderwijs. Computers en internet zouden
kinderen weerhouden van omgaan met elkaar en met volwassenen. Scholen worden
volgestouwd met computers, terwijl er steeds minder geld is voor onderwijzers,
boeken, oriëntatie op muziek en kunst, en schoolreisjes. Kinderen die schrijven
en tekenen op de computer ontwikkelen een weerzin tegen werken met de hand,
omdat dat er minder gelikt uit ziet. Kinderen worden niet gevoelig voor elkaars
emoties, juist in een periode dat hun sociale vaardigheden zich ontwikkelen.
'Alliance for Childhood' bracht computergebruik zelfs in verband met de
toenemende zwaarlijvigheid onder Amerikaanse kinderen (en dat deed in een reactie
ook een zegsman van TNO Arbeid in Nederland). Kinderen zouden niet voor
tienjarige leeftijd met computers in aanraking moeten komen, en daarna zou een
half uurtje per dag genoeg zijn.
Dat
laatste adviseerde 'Alliance for Childhood' met het oog op RSI, de
bewegingsziekte onder kantoorwerkers. Niet alleen de sociale vaardigheden van
kinderen zijn in ontwikkeling, hun lichaam is dat ook. Niet dat de
schadelijkheid van computerwerk bewezen is, maar het tegendeel is dat evenmin.
Nu RSI epidemische vormen aanneemt, moet je het zekere voor het onzekere nemen.
Zeker aangezien de positieve effecten van het computeren ook onbewezen zijn.
In
november waarschuwde bij de BBC de
Australische arts Leon Straker, van de Curtin
Universiteit in Perth, voor RSI bij kinderen. Na onderzoek met spiegels en
elektroden van de houding van computerende kinderen sprak hij de vrees uit dat
duizenden kinderen al last hebben van medische problemen die hier het gevolg
van zijn. Hij ging zover te spreken van een 'mogelijke wereldwijde ramp.'
Scholen passen het meubilair bij hun computers niet aan aan individuele
kinderen. Daardoor is de werkhouding haast per definitie verkeerd. Enkele jaren
geleden hebben verschillende werknemers met RSI processen gewonnen tegen
werkgevers of computerfabrikanten. De scholen mogen wel uitkijken.
Als er sprake is van een overdosis computerwerk, zal een
belangrijk deel thuis plaatsvinden. Ouders hebben een verantwoordelijkheid en
moeten letten op de werkhouding, het meubilair, het licht en het aantal
computeruren. Mijn 14-jarige zoon zegt klachten te hebben en ziet zelf af van
de aanschaf van een pc. Heel verstandig. Dit soort bedreigingen lijkt mij veel
ernstiger dan die van het zedeloze internet. Hoe zit het eigenlijk daarmee?
Ouders, scholen en bibliotheken overal ter wereld breken zich het
hoofd hoe ze uitingen van sex, racisme en geweld, virussen en hack-activiteiten
buiten kunnen houden. Wat de laatste twee betreft, dat zijn technische zaken
waarvoor oplossingen bestaan. Deze zijn nooit perfect, maar in de juiste handen
bieden ze een behoorlijke beveiliging. Het weren van inhoud is moeilijker. Er
wordt veel geld besteed aan 'filters', die alleen goedgekeurd materiaal
binnenlaten, of inhoud van bepaalde bronnen, of met bepaalde eigenschappen,
buitensluiten.
De eerste mogelijkheid, alleen goedgekeurd materiaal binnenlaten,
is een ernstige beknotting. Nou was de aardigheid van internet juist dat de
hele wereld voor je openlag, en dan worden er kunstmatige beperkingen
gecreëerd! Je zult altijd talloze dingen missen die je er eigenlijk graag bij
had gehad. Het Nederandse Kennisnet (die náám!), een van internet afgeschermde
speeltuin, is om die reden een doodgeboren kind.
Specifieke dingen weren heeft ook ongewenste effecten. Filters
kunnen slecht werken, of door kwaadwillenden met opzet worden ontweken. Een
techniek om pornografische foto's te weren op grond van de overheersende kleur
(die van menselijke huid) illustreert beide mogelijkheden. Een foto kan
afwijkend van kleur zijn door slechte kwaliteit of door de wijze van opnemen,
bijvoorbeeld met rood licht, of doordat is gekozen voor zwartwit. Een foto kan
door de mazen van het net glippen doordat hij door de maker in negatief is
gezet, een bewerking die door een ontvanger makkelijk is ongedaan te maken, of
doordat hij is getransformeerd tot een zip-bestand, dat niet eens als foto te
herkennen valt. Dit laatste foefje wordt ook door verspreiders van illegale
mp3-muziek veel toegepast. De techniek die op kleur beoordeelt, weert ook
portretfoto's en vakantiekiekjes met veel badpakken.
Al dat zenuwachtige gedoe miskent een aantal eenvoudige waarheden
van alledag. Bijvoorbeeld dat ook op straat kinderen gevaar lopen. Dat ze op de
televisie volop met sex en geweld worden geconfronteerd. Internet hoeft nou ook
weer niet veiliger te zijn dan de rest van het leven. Ook hier zien we weer de
onwennigheid van ouderen, die banger zijn voor het medium dan voor de inhoud,
althans strengere maatstaven aanleggen voor internet dan voor de vertrouwde
televisie. Bovendien zijn kinderen in seks en geweld juist geďnteresseerd, en
weten ze aan het begeerde materiaal toch wel te komen. Wie heeft er als puber
niet kwijlend in seksboekjes zitten bladeren? Ik in elk geval wel. Verbieden
heeft geen zin, onmogelijk maken bestaat niet. Beter kunnen ouders en scholen
afstappen van de misvatting, de laatste die ik wil noemen, dat de computer de
opvolger is van de televisie als volautomatische kinderoppas. Kinderen moeten
niet teveel aan de computer zitten, en als ze dat toch doen hebben ze enige
begeleiding nodig. Niet van een in de computer verstopte automaat, maar van
volwassenen. Die begeleiding krijgen ze op school, bij hun eerste kilometers in
het verkeer, op clubs. Omdat ze niet handig en niet verstandig genoeg zijn.