Weg
met het interactieve contact
Herbert
Blankesteijn
Utrecht,
maart 2001
Beste
Jan Publiek,
Wij kennen elkaar niet, maar ik neem de vrijheid je te schrijven. Het gaat over de relatie die we tegen wil en dank hebben - ondanks het feit dat we elkaar niet kennen. Ik pretendeer te weten wat jou interesseert - en over die onderwerpen publiceer ik, op een manier waarvan ik denk dat die jou aanspreekt - maar die wijsheid baseer ik nergens op. Jij denkt iets van mij te weten, door stukjes die (misschien) mijn mening weergeven, en door mijn opgepoetste verschijning op de tv. Helaas, ook jij weet niets. Maar jij ziet mij tenminste nog; ik jou niet. Daar staat tegenover dat ik me tot jou kan richten. Andersom is moeilijker. Hoewel.
Toen
internet voor jou een nieuw verschijnsel was, ik heb het over 1994, waren er
enthousiastelingen die in ernst schreven dat nu ook Jan Publiek de president
van de VS een bericht kon sturen. Iedereen kon weten dat dit onzin was. Als het
zo makkelijk was, dan zouden honderdduizenden mensen het doen. De president zou
al deze mail nooit zelf kunnen lezen, zomin als hij de snailmail zelf las. In
1994 waren er trouwens ook al gewone mensen die honderden mails per dag
ontvingen en daar geen raad mee wisten. Dat mailtje naar de president heb ik
nog verstuurd, maar uiteraard heb ik nooit antwoord gekregen.
Collega's
die hun mailadres onder hun artikelen zetten, heb ik nooit begrepen. Als mensen
in groten getale reageren, dan werkt het juist niet, omdat je dan niet alle
reacties kunt bekijken, laat staan de interessantste eruit filteren. Daarom,
Jan, doe ik dat niet. Mijn mailadres kun je wel vinden, maar alleen als je
zoekt. Wie de noodzakelijke moeite doet, heeft blijkbaar echt iets op zijn
lever en is welkom in mijn inbox. Een dergelijk filter hadden we ook bij een
televisieprogramma waarvoor ik heb gewerkt. Telefoontjes van Jan Publiek
beantwoordden we niet, alleen brieven. De gemakzuchtige raaskallers hielden we
zo weg.
Politici,
in technische zaken altijd wat achterlijk, denken nog: 'Hoera, interactief
contact met Jan Publiek!' Mailadressen van Tweede Kamerleden staan op internet.
Het blijkt dat de helft van de parlementsleden niet binnen twee weken reageert,
dus ik denk dat ze doorkrijgen hoe onhandelbaar e-mail is. Sommige senatoren in
de VS krijgen meer dan 50.000 mails per
maand. Dan kun je elke gedachte aan lezen opgeven. Het openbare mailadres
geeft een illusie van bereikbaarheid, en werkt als bliksemafleider en
vuilnisbak. Zo kan je geheime adres schoon blijven, zodat je daar de
belangrijke mail kunt terugvinden.
Het
is dus zinloos, Jan, om een bigshot te mailen. Ik wil geen bigshot zijn en ik
beantwoord vrijwel elk mailtje, maar ik kan niet beloven dat dat altijd zo
blijft.
Tot
nu toe ging het over hoeveelheden mail, maar er is nog iets, Jan. Met alle
respect en de goede niet te na gesproken, meestal zijn je reacties (digitaal of
op papier) van een treurig gehalte. Van gezeur over kleding en taalgebruik van
presentatoren tot en met godsbewijzen en het ongelijk van Einstein. Ik begin te
zuchten als ik weer zo'n brief met hanepoten zie liggen. Het valt niet altijd
mee beleefd terug te schrijven.
Hoewel
het denkbaar is dat tips van jou leiden tot betere programma's en artikelen,
weet ik geen voorbeelden daarvan uit mijn twintig jaar mediawerk. Natuurlijk
zijn mijn collega's en ik eigenwijze kwasten en schieten we wel eens een bok,
maar verstand van en ervaring met ons medium hebben we. 'Waarom maak je niet
eens een reportage over xyz?' Dat is wel uit te leggen, maar niet honderd keer
op een dag.
Daarom,
beste Jan, hoef ik jouw meningen en suggesties niet, ook niet als je
hoogopgeleid en verstandig bent. Ik hou je niet tegen en ik zal naar vermogen
antwoord geven op je mail, omdat ik vind dat dat hoort. Maar ik verwacht niet
structureel iets te hebben aan interactief contact met Jan Publiek.
Het
spijt me, wees niet gekwetst, ik hoop op je begrip. Het ga je goed.
PS
Ben jij dezelfde als Jan met de Pet? Ik kan jullie niet uit elkaar houden.