Kabel heeft
internet-concurrentie nodig
Herbert Blankesteijn
Kabelmaatschappijen mogen
zelf bepalen wie zij als internetaanbieder op hun netwerken toelaten, zegt de
Tweede Kabelnota, die op 31 mei in de
commissie OCW van de Tweede Kamer wordt besproken. De grootste kabelbedrijven
in Nederland, UPC en Casema, zijn niet van zins andere aanbieders toe te laten
dan hun eigen dochters, Chello respectievelijk Wanadoo. Concurrerende
internetaanbieders zijn daar uiteraard ongelukkig mee. Eens per jaar moet de
Nederlandse Mededingings Autoriteit (NMA) bekijken of er geen oneerlijke
situatie ontstaat, zegt de Kabelnota. Maar eigenlijk zouden de
kabelmaatschappijen hun concurrenten met open armen moeten ontvangen, uit
welbegrepen eigenbelang.
Er zijn twee belangrijke
netwerken die toegang geven tot internet: het telefoonnet en de televisiekabel.
Het telefoonnet heeft een open traditie: het is één landelijk netwerk en
iedereen kan een aansluiting nemen, en daarmee bellen en gebeld worden. Daardoor
hebben bedrijven die toegang bieden tot internet, altijd vrijelijk van de
telefoon-infrastructuur gebruik kunnen maken. Men nam een telefoonnummer,
installeerde de vereiste apparatuur en de consument kon 'inbellen'.
De traditie van de
televisiekabel is gesloten. Kabelmaatschappijen zijn altijd lokaal opererende
bedrijven geweest. Toen de mogelijkheid ontstond om toegang tot internet aan te
bieden, hebben de meeste kabelbedrijven dat zelf gedaan, in plaats van dit werk
uit te besteden. Eenzelfde monopolie als het kabelbedrijf had op doorgifte van
het televisiesignaal, kreeg het zo ook op het aanbieden van snelle
internettoegang. Als de zaken op het telefoonnet zo geregeld waren, zouden we
alleen bij KPN Telecom een internetabonnement kunnen afsluiten!
Technisch is het geen enkel
probleem om andere aanbieders op de kabel toe te laten. In sommige plaatsen is
daar al mee geëxperimenteerd, bijvoorbeeld in Amstelveen door Xs4all en in
Rotterdam door bArt en Sonera. Zo zou, net als bij internettoegang via een
telefoonverbinding, een diversiteit kunnen ontstaan aan prijzen, mate van
service, betrouwbaarheid, snelheid (van de verbinding tussen provider en
internet) en andere eigenschappen, zoals ruimte voor een homepage, aantal
e-mailadressen en zo meer. De consument zou ook op de kabel een keus kunnen
maken die bij zijn beurs en zijn kwaliteitseisen past.
Waarom willen de kabelreuzen
geen gezelschap op hun netten? Naar verluidt om hun investeringen te
beschermen. Uiteraard zouden externe providers betalen voor het gebruik van de
kabel-infrastructuur, dus het argument van bescherming van investeringen gaat
maar ten dele op.
Ook de Consumentenbond is misnoegd
over de houding van de kabelmaatschappijen. Zij meent dat internetters die een
snelle verbinding via de kabel willen, een redelijke mate van keus wordt
onthouden. Wie ontevreden is over zijn kabelprovider, kan alleen naar een
andere provider door terug te grijpen naar de telefoonlijn. Dat betekent een
fikse verbouwing van de computer, en het afschrijven van honderden guldens aan
gemaakte kosten. Tot voor kort betekende dat ook: terug naar een langzame
verbinding via een modem. Toevallig hebben juist de providers van Casema en UPC
een slechte reputatie, vooral als het gaat om betrouwbaarheid en snelheid.
Waar de kabelmaatschappijen
zich nu ernstige zorgen over moeten maken, is de opkomst van ADSL. Dat is een
vorm van internettoegang die zeker zo snel is als de kabel (en ongeveer even
duur) maar gebruik maakt van de bestaande draden van het telefoonnet. Elke
provider is dus vrij om ADSL-toegang te bieden. Binnen deze vorm van snel
internet kan eenzelfde diversiteit ontstaan als bij het 'ouderwetse' internetten
via een modem. Een consument die overweegt een snelle internetverbinding te
nemen, zal wel gek zijn daarvoor de kabel te kiezen zolang hij weet dat hij dan
afhankelijk is van één provider. Neemt hij ADSL, dan kan hij kiezen, en daarna
zonodig alsnog van de ene provider naar de andere stappen, zonder ingrijpende
aanpassingen.
De Kabelnota redeneert dat de
kabel geen monopolie heeft en dus niet open hoeft voor andere aanbieders, omdat
er voldoende concurrentie is tussen telefoon, ADSL en kabel onderling. Dit is
waar voor zover consumenten nog geen keus hebben gemaakt. Maar wie eenmaal
kiest voor internet via de kabel, kan niet zomaar weg.
De conclusie is: op een open
kabel kunnen de eigen providers van de kabelmaatschappijen het moeilijk
krijgen, maar dan kan de kabel wel een drukke, rendabele toegangspoort tot
internet worden. De kabelmaatschappijen verdienen hun investeringen terug door
hun netwerk te verhuren aan derde bedrijven, waaronder hun eigen dochters.
Zonder deze concurrentie is de kabel een val waar een verstandige consument
niet intrapt. Dan verliest de kabel de slag met ADSL, en juist dan gaan de
investeringen in de kabel-infrastructuur verloren. De kabelmaatschappijen
zouden hun concurrenten moeten smeken om binnen te komen.