Het recht op babbelen
Herbert Blankesteijn
Laatst zat ik in de trein, zonder gezelschap of leesvoer, en met een
paar handenvol belminuten die op moesten. Ik belde dus iemand, en begon een
lang en gezellig gesprek. Intussen stopte de trein bij een station. Het werd
druk in de coupé. Toch kwam er niemand bij mij zitten.
Ik was niet te beroerd om dit hardop bekend te maken aan mijn
gesprekspartner, en voegde er aan toe dat je, als je de ruimte wilt hebben, het
beste kunt doen alsof je met iemand telefoneert.
Laat niemand denken dat ik een hard-core
mobiele beller ben. Ik hoef aan 'zo'n ding' geen status te ontlenen. Net zo min
als mijn auto is de telefoon een verlengstuk van mijn penis. De auto was ik
nooit, ik draag geen stropdassen, en mijn voortuin onderhoud ik ook al niet.
Hoewel ik als journalist nauwelijks een excuus nodig heb voor een mobiele
telefoon, heb ik qua bereikbaarheid lang genoeg gehad aan een antwoordapparaat.
Een pieper kwam er pas toen ik die cadeau kreeg, en de mobiele telefoon is er
sinds deze zomer, toen ik vanuit vreemde plaatsen in het buitenland live bijdragen moest leveren aan
radioprogramma's. Mijn dertig minuten per maand krijg ik niet op. Ik vergeet
hem vaak. Zo'n mobiele beller ben ik.
Maar ik snap niets van de irritatie over mensen die in het openbaar
bellen. Natuurlijk houd ik er niet van als in een restaurant of een
concertzaal, tijdens een kerkdienst of een begrafenis, opeens dat gesnerp
begint - of erger, zo'n imbeciel melodietje klinkt. (Stel iets anders in,
sukkels!) Maar dat zijn excessen. Netto maakt de mobiele telefoon de omgeving
aangenamer. Het straatbeeld dat we gewend zijn is dat mensen, de glazige blik
gericht op oneindig, zich voorthaasten alsof ze alleen op de wereld zijn.
Niemand groet of lacht, niemand lijkt geïnteresseerd in wat dan ook. Dat mensen
op straat in een gesprek verwikkeld zijn, komt voor, maar ook weer niet zo vaak.
Je moet maar net dezelfde kant op gaan én elkaar kennen. Of elkaar kennen en
dezelfde kant op willen.
Hoe dan ook, als mensen in het openbaar praten, verandert alles. Ze gaan
leven. Ze hebben belangstelling voor iets, maken zich zorgen, of zijn vrolijk.
Daarom is de mobi een zegen: niemand hoeft meer dezelfde kant op en toch kan
iedereen een positieve bijdrage leveren aan het straatbeeld, of aan de sfeer in
de treincoupé.
Waarom ergeren mensen zich aan getelefoneer en niet aan gewone
gesprekken? Als je probeert te werken, of als de inhoud van de conversatie je
niet aanstaat, is toch de helft van een gesprek maar half zo hinderlijk als de
volledige versie. Waar komt trouwens het idee vandaan dat je in de trein hoort
te kunnen werken? Hoe zit het met ons recht op babbelen? Kies dan een
werkcoupé, of neem een taxi. Ben je positief ingesteld, dan kun je er een
puzzel van maken. Wat zegt de andere kant? Wat zou ik zeggen?
Of: wie zal ik eens bellen?