Indringers veroveren het Victoriameer

Herbert Blankesteijn, Internationale Samenwerking feb. '98

 

Het Victoriameer, twee keer zo groot als Nederland, is het grootste meer van Afrika en het op één na grootste zoetwatermeer van de wereld. Het is een van de bronnen van de Nijl en het is voor de omliggende landen ook een bron van inkomsten, vooral uit visvangst. Biologen hebben grote belangstelling voor het meer, dat dank zijn de geisoleerde ligging kon bogen op een uniek ecosysteem. Kon, want sinds een aantal jaren terroriseren soorten van elders het leven in het meer. Tientallen oorspronkelijke soorten zijn verdwenen. De gevolgen voor de bevolking zijn ingrijpend maar niet altijd negatief.

 

In zijn boek 'Darwins Hofvijver' beschrijft bioloog Tijs Goldschmidt hoe hij in de jaren '80 onderzoek deed voor de universiteit van Leiden in de Mwanza-golf, aan de Tanzaniaanse oever van het Victoriameer. Onderwerp van zijn onderzoek waren de cichliden of furu, kleine gratige visjes die door de plaatselijke bevolking werden gevangen en gegeten. Een culinaire bijzonderheid waren ze niet; landbouw en veeteelt waren ter plaatse zeker zo belangrijk. Voor evolutiebiologen daarentegen waren de furu een intrigerend verschijnsel. Hoewel ze voor een leek sprekend op elkaar leken konden deskundigen meer dan 300 soorten onderscheiden. Net als de vinken van Darwin op de Galapagoseilanden waren ze op de meest bizarre manieren gespecialiseerd. Er waren insekteneters bij (29 soorten), bladeters en garnaleneters, maar ook slakkenkrakers en schubbeneters (die andere furu letterlijk de schubben van het lijf vraten) en 24 soorten pedofagen, die jongen van andere furu als voedsel beschouwden. Elke furusoort was op een bijzondere manier aangepast, bijvoorbeeld door de vorm van de bek, en elke soort had zijn eigen ideale omgeving: bij rotskust, in diep water, in ondiep water, op zandbodem, tussen planten, enzovoorts. Goldschmidt kon aan de inhoud van zijn netten zien waar hij is. Het biologische raadsel was vooral hoe zoveel soorten konden ontstaan in de 13.000 jaar dat het meer bestaat, en dan nog met zo weinig onderlinge genetische variatie. Overigens was het onderzoek dat hij deed van de grond gekomen dank zij plannen om de furu intensiever te gaan bevissen. Er waren voornemens om met Nederlandse hulp een vismeelfabriek te bouwen en een werf voor vissersboten. Het wetenschappelijke werk zou onder andere moeten leiden tot antwoord op de vraag of er geen overbevissing zou ontstaan. Maar Goldschmidts persoonlijke interesse ging vooral uit naar de soortvorming.

 

Bij de plaatselijke bevolking stuitte Goldschmidt vooral op onbegrip. Mannen uit het dorp waar hij verbleef lieten zich gewillig inhuren om hem te helpen vissen. Maar waarom de visjes voor hem interessant of belangrijk waren ontging ze ten enenmale. De verschillen waar het Goldschmidt om ging vonden ze in het geheel niet interessant, getuige het feit dat er alleen een verzamelnaam was voor al die verschillende soorten. Het waren allemaal furu.

 

"Vol verwachting en van harte bereid onder de indruk te raken van hun kennis van de cichliden hield ik de bewoners van Nyegezi de meest uiteenlopende soorten Haplochromis voor: groot, klein, langgerekt, gedrongen, dik- en dunlippig, wijnrood, knalgeel, fluweelzwart, maar steeds weer kreeg ik hetzelfde antwoord: 'Deze vis, de naam van deze vis? Furu, de naam is furu.'

'En verder?'

Meestal volgde er een lang peinzen, maar dan kwam het er toch weer uit, plechtig en beleefd: 'Mzungu, zwerver, je hebt een furu gevangen. Haki a Mzungu, echt waar.' "(Uit 'Darwins Hofvijver')

 

Op een dag is Goldschmidt weer eens aan het vissen, en als hij de vangst inspecteert bekruipt hem een onbehaaglijk gevoel: 'De vangst bestaat voornamelijk uit furu, maar hoe langer ik in de emmer kijk des te minder ik snap waar we zijn. Er klopt iets niet. Ken ik deze soorten eigenlijk wel?' En de soorten die hij verwacht, ontbreken juist. Goldschmidt weet het op dat ogenblik nog niet, maar hij is getuige van de machtsovername door de Nijlbaars, een grote roofvis die van nature in het Victoriameer niet thuishoort. De Nijlbaars vreet alles op wat beweegt en als dat maar genoeg is kan hij twee meter lang worden en 150 kilo zwaar. De Nijlbaars hoort in de Nijl en in een aantal andere Afrikaanse meren, zoals het Turkanameer, het Albertmeer en het Tanganyikameer, maar niet hier. In de jaren '50 is er langs de noordkust van het meer geëxperimenteerd met kwekerijen van Nijlbaars. Een aantal vissen is toen waarschijnlijk ontsnapt; er wordt zelfs gezegd dat de eerste Nijlbaarzen in 1954 moedwillig in het meer zijn losgelaten door een Ugandese functionaris die meende daar goed aan te doen. De Nijlbaars is immers groter, makkelijker te vangen en lekkerder dan de furu. In ieder geval zijn er óók vissen uitgezet toen eenmaal duidelijk was dat ze er toch al zaten.

 

Hoe is het mogelijk dat Goldschmidt pas 30 jaar na dato in Tanzania de gevolgen merkt? De Nijlbaars moest een drempel over. In de eerste plaats is hij pas na een jaar of zeven geslachtsrijp. In de tweede plaats zullen in het gigantische meer de eerste paar honderd baarzen aanvankelijk moeite hebben gehad elkaar terug te vinden om te paren. Toen dit eenmaal makkelijker werd kon de populatie exploderen. Vervolgens duurde het even voor de Nijlbaars zich ook in het zuiden had gevestigd. En natuurlijk kostte het even tijd om de furu uit te roeien, maar dat was nog het geringste probleem.

 

De ecologische destructie die de Nijlbaars heeft aangericht is nauwelijks op te sommen. Ongeveer de helft van de furu-soorten, soorten die nergens anders voorkwamen, is verdwenen. Van een klein deel leven nog vertegenwoordigers in aquaria in het rijke Westen; het is waarschijnlijk een illusie dat deze ooit nog terug zullen kunnen naar het Victoriameer. Ze zouden onmiddellijk alsnog dor Nijlbaarzen opgevreten worden. De Nijlbaars kan net zo min uit het Victoriameer worden verwijderd als de konijnen uit Australië. Een groter aantal furusoorten is verder in Leiden op formaline beschikbaar voor studie.

 

Alsof het verdwijnen van deze diversiteit niet genoeg is zijn er ook indirecte gevolgen. De furusoorten hadden elk een speciale taak in het ecosysteem. De furu die zich voedden met muggenlarven zijn weg. Daardoor kun je op sommige plaatsen en ogenblikken nauwelijks meer ademhalen van de muggen. Door het verdwijnen van de algeneters treedt algenbloei op, natuurlijk in samenspel met vervuiling. Dit heeft weer gevolgen voor de rotscichliden, furu die aan rotskusten leven en gespaard zijn voor uitroeiïng door de Nijlbaars omdat deze niet graag in de buurt van de kustlijn komt. Een Leidse opvolger van Goldschmidt aan de Tanzaniaanse oever van het meer heeft ontdekt dat deze visjes alleen al zo'n 300 soorten tellen. (Het lijkt het verhaal van de wereldolievoorraden wel: hoe meer er wordt opgemaakt hoe meer er wordt ontdekt.) Maar algenbloei vertroebelt het water en maakt het voor deze soorten moeilijker een partner van de eigen soort te vinden. Ze doen het dan maar met een van een andere soort, en omdat de genetische verschillen zo gering zijn leidt dat nog tot nakomelingen ook. Zo worden de soorten die door de evolutie zo zorgvuldig waren uitgesplitst weer door elkaar gemengd.

 

Er is schade aangericht aan de wetenschappelijke waarde van het meer, maar op het bestaan van de mensen eromheen heeft de Nijlbaars een gunstige invloed gehad. Die Ugandees met zijn emmertje Nijlbaarzen had dat drieëndertig jaar geleden nog niet zo slecht gezien. Waar aanvankelijk de op furu berekende netten van de plaatselijke vissers scheurden als er een Nijlbaars in verzeild raakte, blijkt de speciaal op de grote rover gerichte visserij zeer winstgevend. De Nijlbaars heeft van de visserij een bloeiende bedrijfstak gemaakt. De vismarkten rondom het Victoriameer worden gedomineerd door reusachtige vissen, waarvoor visserslatijn tekort schiet. Er wordt door Kenia, Uganda en Tanzania Nijlbaars geëxporteerd naar allerlei landen. Zo exporteert Uganda naar Spanje, België en Nederland. In tal van Nederlandse restaurants kun je tegenwoordig een maaltje Nijlbaars bestellen en dat is buitengewoon lekker. Ongetwijfeld gaan de grootste winsten niet naar de lokale bevolking, maar intussen is er wel veel meer werk voor vissers, rokers, botenbouwers, exploitanten van winkeltjes en eethuisjes en fietsenmakers.

 

"'Aan sangara, de nijlbaars, wordt goed verdiend, heb ik begrepen. Maar ik las dat de winsten vooral ten goede komen aan een kleine groep welgestelde lieden,' zeg ik.

'Eh,' antwoordt Levocatus instemmend. 'Zij hebben boten en netten.'

'Maar wat betekent de nijlbaars voor mensen zoals jij?'

'Sangara kwam als geroepen. Wat hadden we moeten eten als er geen nijlbaars was geweest? Sangara heeft ons gered, mkombozi,' zegt Levocatus.

'Mkombozi?'

Levocatus kent de betekenis van het woord in het Engels niet. Ik spreek enkele voorbijgangers aan om het te vragen. 'Mkombozi,' zegt een dikbuikige man met een vlezig hoofd. 'Mkombozi means the saviourž eh.' Hij straalt van blijdschap en voegt er ten overvloede aan toe: 'So that now you know the meaning of this word.'" (Uit Darwins Hofvijver)

 

Het ongelijk van de wetenschappers zit 'm verder hierin dat de Nijlbaars er nog steeds is. Er is wel voorspeld dat hij na het elimineren van de furu een collectieve hongerdood zou sterven. Dat is niet gebeurd. Wel schijnt kannibalisme (in het bijzonder het opeten van de eigen jongen) voor te komen, wat een teken is van voedselgebrek, maar eigenlijk is de Nijlbaars verrassend soepel overschakeld op een menu van garnalen. De natuurlijke vijand van deze garnaal, een van de furusoorten, was eerst door de Nijlbaars zelf naar de andere wereld geholpen.

 

Een verrassend bij-effect van de opkomst van de Nijlbaars is trouwens houtkap. Kon de furu nog gewoon ter conservering in de zon worden gedroogd, met de moddervette Nijlbaars lukt dat niet. Die moet worden gerookt, wat een flinke extra vraag naar brandhout veroorzaakt en de bijbehorende kaalslag. In Engeland is vervolgens een houtbesparend instrument ontwikkeld (waar hebben we dit meer gehoord?) dat Nijlbaars zou kunnen roken met 70% minder houtgebruik, maar of dit zoden aan de dijk heeft gezet is niet duidelijk.

 

Dat de overbevissing, waarvan voor de ondergang van de furu ook al sprake was, nu op de Nijlbaars van toepassing is, mag de pret voorlopig niet drukken. Cijfers van het Keniaanse instituut voor visserijonderzoek laten zien dat de afgelopen vijf jaar de vangsten in tonnen gestaag zijn teruggelopen (van 220.000 ton in 1992 tot 168.000 in 1996) maar dat de opbrengst door de stijgende prijzen juist is toegenomen (van 5,2 miljard Keniaanse shilling tot 8,9 miljard). Het is de onnavolgbare logica van de vrije markt: schaarste leidt tot stijgende prijzen. Maar wel worden langzamerhand de Nijlbaarzen in de netten kleiner en moeten de drie regeringen rondom het meer zich afvragen of het geen tijd wordt voor quotering. De biologen zien intussen in de hoge visserijdruk op de Nijlbaars kansen op herstel voor de furu.

 

[Als die daar al op eigen kracht niet toe in staat zijn. Al in 1992 hoorde Goldschmidt op een congres in Uganda van een collega dat de beestjes onverdroten doorgaan met vorming van nieuwe soorten. Er is dus nog hoop.]

 

Is de geschiedenis van de Nijlbaars al ingewikkeld genoeg, het is niet de enige indringer die het Victoriameer te verwerken heeft gekregen. Veel zichtbaarder nog is de waterhyacinth, een waterplant die thuishoort in Zuid-Amerika. Doordat hij populair is als sierplant in vijvers en aquaria heeft hij een wereldwijde verspreiding gekregen en woekert hij nu in Noord-Amerika, Azië en Afrika. In het Victoriameer is hij voor het eerst gezien in 1989 toen de eerste planten kwamen binnendrijven uit Rwanda en Burundi, via de rivier de Kagera. Mogelijk had iemand wat overtollige waterhyacinthen in de rivier gegooid.

 

De gevolgen zijn immens. De waterplanten drijven in dikke plakkaten rond over het meer en hopen zich op langs de kust, waar ze de eerste 15 tot 30 meter van het wateroppervlak bezetten. Visserboten en ponten hebben de grootste moeite om erdoor te komen en de vissen plaatselijk ook. Het ironische is dat schade aan de Nijlbaarzenstand een van de problemen is die de waterhyacinth met zich meebrengt. Timothy Twongo van het Instituut voor Visserijonderzoek in Uganda: 'Het is een echte noodsituatie; de kust wordt verstikt. De voedselketen wordt weer op z'n kop gezet.' De plant neemt licht weg uit het water zodat de inheemse planten sterven, gaan rotten en het water van zijn zuurstof beroven. Als de waterhyacinthen zelf doodgaan doen ze er nog een schepje bovenop. Per dag groeit er zo'n 500 ton waterhyacinth in het Victoriameer. 80% van de Ugandese kust is ermee bedekt. De oppervlaktebedekking met waterhyacinth in het Ugandese deel van het meer wordt geschat op 6000 hectare. Op sommige plaatsen kun je over de groene mat van eiland naar eiland lopen.

 

Speciaal schadelijk is de waterhyacinth bij waterwerken zoals de pompen die Kampala van drinkwater voorzien, en de waterkrachtcentrale bij Jinja in Uganda. Zulke installaties raken domweg verstopt. De waterkrachtcentrale is gelegen aan het uiteinde van een grote natuurlijke trechter waardoorheen het water uit het Victoriameer in de bovenloop van de Nijl wordt gegoten. Deze uitloper van het Victoriameer blijkt een uitstekende fuik te zijn voor waterhyacinth. Staande op de Owen Falls Dam, waar de centrale is gevestigd, kijk je uit over een uitgestrekt groen veld. Het lijkt of de dam gemaakt is om groenvoer te verzamelen; niets wijst erop dat daaronder ook nog water is. Pas aan de horizon is een streepje water te zien, maar ook dat is bevlekt met groen, van de nieuwe plakkaten waterhyacinth die aan komen drijven.

 

Er zijn in principe drie manieren om van de hyacinth af te komen. Eén is: spuiten. Ongetwijfeld een effectieve manier, maar ook één die stuit op weerstanden. De meest concrete daarvan is wel dat er gif in de vis zou belanden en dat zo de visindustrie schade zou lijden. Er wordt dan ook gezocht naar snel afbreekbare herbiciden. Een andere is het introduceren van een natuurlijke vijand van de waterhyacinth. De reden dat een indringer in een ecosysteem kan gaan woekeren is in feite altijd het ontbreken van een natuurlijke rem op de vermenigvuldiging. Alleen waar de waterhyacinth thuishoort, in Zuid-Amerika (Argentinië om precies te zijn), bestaat zo'n tegenstrever. Drie zelfs: de snuitkevers Neochetina eichhorniae en N. bruchi, insekten met een soort slurfje, en een mot genaamd Sameodes Albiguttalis. De kevertjes, gaan de stengels van de waterhyacinth te lijf gaan en hun larven de bladeren. Deze beestjes worden in het Victoriameer geïntroduceerd. In alle drie landen rond het meer worden ze op het ogenblik gekweekt. Een driest voornemen, omdat het bestrijden van exoten met exoten meer dan eens de zaken er alleen maar erger op heeft gemaakt. Bijvoorbeeld in Australië, waar vossen, uitgezet om de konijnen te bestrijden, veel meer trek bleken te hebben in de originele Australische fauna, die het al moeilijk genoeg had door de concurrentie van de konijnen zelf.

 

Maar in het geval van de waterhyacinth is er al ervaring opgedaan: in het Kyogameer en in het Naivashameer zijn ze enkele jaren geleden al losgelaten. Of het ook helpt is nog niet duidelijk; de effecten worden pas over een paar jaar verwacht. Maar onverwachte gevolgen zijn ook niet gerapporteerd en dat is al heel wat. Hoe dan ook, dit duurt te lang, er moet nu iets gebeuren.

 

Een derde bestrijdingsmethode, en één die onmiddellijk helpt is: de planten uit het water scheppen. Dat wordt gedaan bij Jinja in Uganda, bij de inlaat van de genoemde waterkrachtcentrale. Het materiaal voor deze 'mechanische' methode is betaald door de regeringen van Uganda en Nederland. Elk fourneerde twee miljoen gulden, en daarvan werden twee vaartuigen betaald die je het beste zou kunnen omschrijven als 'waterbulldozers'. Met krachtige motoren banen ze zich een weg door de groene massa en een soort hekwerk veegt een snel aangroeiende groene plak naar een plek op de oever waar een lopende band staat opgesteld. Die sleurt de oogst het water uit, in een truck die in een ommezien vol is en wegrijdt naar een stortplaats een paar honderd meter verderop. Hoewel de ene tientonner na de andere wordt gevuld lijkt het een druppel op een gloeiende plaat. De open plek die ontstaat in het water is nauwelijks te zien en is ook veel kleiner dan de groene vlotten die in de verte alweer komen aandrijven.

 

Het complete systeem is geleverd door de Arnhemse firma PEJA en functioneert ook in India en in Hongarije. Een (relatief) happy ending zoals het verhaal van de Nijlbaars heeft is hier jammer genoeg niet te vertellen omdat tot dusver geen geschikte gebruiksmogelijkheid is gevonden. Ideeën zijn er genoeg: varkensvoer, brandstof, mest, stro om matten van te vlechten, en experimenten met dit soort toepassingen zijn gaande, maar tot nu toe zonder doorslaggevend resultaat. Wel wordt er met enige zorg gekeken naar de snel groeiende hoop rottende planten die een milieuprobleem op zichzelf dreigt te gaan vormen.

 

Van de genoemde bestrijdingsmethoden kan er geen alleenzaligmakend zijn. Alleen spuiten en weghalen werken direct; met spuiten kun je snel zeer grote arealen behandelen terwijl weghalen het meest geschikt is op plaatsen waar je dode planten net zo min kunt gebruiken als levende, en daar waar de waterhycint zich door stroming ophoopt. De biologische bestrijding is er voor de lange termijn maar is wel noodzakelijk om de hoeveelheid spuit- en schepwerk, en dus de kosten, binnen de perken te houden. Want net zo min als de Nijlbaars zal de waterhyacinth ooit weer verdwijnen uit het Victoriameer.


Het materiaal dat hier verkrijgbaar is mag worden gedownload, gelezen en zelfs gekopieerd, maar alleen voor eigen gebruik. Vermenigvuldigen met winstoogmerk is niet toegestaan. Alles is copyright Herbert Blankesteijn, tenzij anders vermeld.