Beeld is onze taal

Herbert Blankesteijn, lezing voor het Gen.schap Onze Taal, 21-10-'95


Als wetenschapsjournalist bij kranten, radio, televisie en de laatste tijd ook op Internet verkoop ik feiten en uitleg. Resultaten van wetenschappelijk onderzoek, de manier waarop die resultaten zijn gevonden, de theorieën die daarbij horen, de gevolgen voor de samenleving, de werking van uitvindingen, dat soort dingen. Geen fantasieën of verhalen zoals in romans of films. Een handicap voor mij is, dat mijn mededelingen moeilijk zijn, of daar voor doorgaan. Het gaat immers om wetenschap.

Mijn taak is het te informeren, uit te leggen, die informatie op zo'n manier op te dienen dat de consumptie zo makkelijk mogelijk gaat. Dat betekent dat ik de aandacht moet trekken en vervolgens vasthouden, en dat mijn betoog te volgen moet zijn. Ik zal eens met u langs de verschillende media lopen om te laten zien wat dat betekent, en ik beweer nu alvast dat de rol van de taal daarbij aan de ene kant meer is dan alleen die van woordkeus en zinsconstructie, en aan de andere kant niet zo belangrijk is als je zou denken.

Het trekken van de aandacht bij een artikel in de krant gebeurt met een kop - en eventueel met illustraties, wat al suggereert dat taal in dit opzicht niet alleenzaligmakend is. Een krantekop moet kort zijn en moet tegelijkertijd zoveel mogelijk zeggen - of suggereren - over het onderwerp van het artikel in kwestie. En dat dan op een wervende manier. De gelijkenis met poëzie dringt zich op. Koppen die ik niet licht zal vergeten zijn - boven een stuk over het dubieuze elektrische energie winnen uit bolbliksems - 'De Holle Bolle Bliksem' en één die u hier zeker zal aanspreken - bij een artikel over verdwijnende talen op het eiland Sachalin - 'De Laatste Woorden van een Taal'.

Eigenlijk zou ik niet al te veel woorden willen vuil maken aan de eisen die je aan een populair-wetenschappelijk artikel moet stellen. Ik noem alleen een paar van de belangrijkste. Geen jargon, evenwicht tussen lange en korte zinnen, uitleg in eenvoudige bewoordingen en met behulp van analogieën. Weglating van saaie details, handhaving of toevoeging van leuke. Fatsoenlijke opbouw met een begin, een midden en een eind. Illustraties niet alleen om aandacht te trekken maar ook voor uitleg en verduidelijking. Eén plaatje kan een hele kolom tekst overbodig maken. Daar heb je alvast zo'n relativering van de rol van de taal.

Wanneer je je als wetenschapsjournalist aan al die regels houdt (en misschien aan nog een paar meer) schrijf je gewone, goede artikelen zoals ze in Nederland de laatste jaren vrij gebruikelijk zijn. Het valt wel op dat de eenvormigheid daarbij vrij groot is. Er zijn wat langere stukken, er zijn korte, er zijn interviews en boekbesprekingen, maar dan heb je het wel zo'n beetje gehad. Je komt heel weinig meningen tegen van wetenschapsjournalisten, zoals je die op de buitenland- of economiepagina wel aantreft. De column wordt liever gegund aan een professor. Er zijn nauwelijks reportages waarbij de lezer de indruk krijgt dat hij een onderzoeker leert kennen, een indruk die Amerikaanse wetenschapsjournalisten vaak wel weten te wekken. Verhalen zijn er niet, en dan bedoel ik het soort verhalen waarvan ik net zelf zei dat ik er niet aan deed, dus aan de fantasie ontsproten geschiedenissen. Waarom zou dat eigenlijk niet kunnen in een wetenschapskatern? Weinig mensen hebben zo veel gedaan voor de popularisering van de wetenschap als Jules Verne. En ook de poëzie is in de krant afwezig, behalve dan in een enkele geslaagde kop. Het lijken mij allemaal elementen die je als wetenschapsjournalist zou kunnen inzetten om aandacht te trekken of vast te houden, of om dingen uit te leggen. Maar ze blijven ongebruikt, omdat de wetenschapsjournalist ze niet beheerst, ze niet durft te gebruiken of ze niet mag gebruiken van de baas. Jammer.

Bij de radio, waar ik ook een deel van mijn tijd mag doorbrengen, heeft de wetenschapsjournalist het nog wat lastiger. Ten dele komt dat door eigenaardigheden van het medium. Illustraties in de gebruikelijke zin zijn niet mogelijk, of het programma moet gaan over geluid of iets dergelijks. De radioluisteraar kan een passage niet nog eens nalezen, dus wat er gezegd wordt, moet goed gezegd worden.

Taal is dus juist bij radio van cruciaal belang, en je moet dat in heel brede zin opvatten. Wat er gezegd wordt, moet goed gezegd worden. Bij radio is niet alleen het woordgebruik van belang, de zinsconstructie, het gebruik van voorbeelden, de opbouw van een verhaal en noem alles maar op, maar ook een hele reeks variabelen die bij het geschreven woord niet bestaan. Articulatie bepaalt de verstaanbaarheid. De klank van een stem kan een irritatiefactor zijn en afleiden van de inhoud, of dat niet doen. Een slim gebruik van pauzes houdt de aandacht vast; een juiste intonatie vergroot de begrijpelijkheid. Enzovoort, enzovoort. De lengte is nog veel bepalender voor het succes van een bericht dan bij geschreven materiaal. De hele presentatie van een verhaal is opeens van belang. Het is dus geen wonder dat in de omroep altijd van omroepers en presentatoren gebruik is gemaakt: mensen die vakkundig spreken.

Toch zit daar een tegenstrijdigheid. Die is dat al die radiomedewerkers, van wie je zou kunnen denken dat ze zijn ingehuurd onder andere vanwege hun spreekvaardigheid, nu het spreken aan anderen overlaten en alleen nog maar vragen stellen. De standaard programmavorm bij de Nederlandse radio is het interview. Zo krijg je PR-speak van woordvoerders, hoogdravende betogen van hooggeleerden en warhoofdig geneuzel van zenuwachtige jonge doctores.

Ik zeg niet dat je niet moet interviewen. Een goed interview kan heel informatief zijn en het kan een genot wezen om een slagvaardige, goed ingelichte interviewer bezig te horen. Maar de eenvormigheid is een bezwaar, en bovendien spreekt uit al dat vragen stellen een zekere luiheid. Het kan op zoveel andere manieren. Bij de Engelse radio, bestaan wetenschappelijke radioprogramma's die gewoon uit berichten bestaan, samengesteld door een redactie die kennelijk zelf informatie tot zich heeft genomen en begrijpt waar het over gaat. Er zijn programma's waarbij redacteuren in de uitzending aan een presentator verslag doen van journalistiek onderzoek dat ze zelf hebben gedaan. Maar dat kost wel veel mankracht en dat kunnen Nederlandse omroepen zich niet permitteren. Dus zitten in een Nederlandse studio bij elkaar een interviewer die niet weet wat hij moet vragen en een professor die niet weet hoe hij iets moet uitleggen, - maar die in elk geval geen geld kost.

Zelf droom ik wel eens van een radioprogramma over wetenschap - voor de hele familie - waarin plaats is voor nieuwsberichten, een soort redactioneel commentaar, een hoorspel, waarin live in de studio een of ander apparaat wordt uit elkaar gehaald en besproken, en waarin ook elke keer een liedje wordt gezongen. Misschien doen we ook wel af en toe een interview. Het is een droom en dat blijft het ook want voor zoiets is in Nederland ten enenmale geen geld. Als je in Nederland als programmamaker iets leuks wilt doen dan moet je televisie gaan maken want op de radio blijft het bij vraaggesprekjes.

Hoewel, op de televisie bestaat het obligate interview natuurlijk ook. We noemen dat het pratende hoofd. Juist wanneer het over wetenschap gaat raakt de Nederlandse televisiemaker in de problemen. Want wat heb je nodig voor het maken van deugdelijke televisie over wetenschap? In de eerste plaats een programmamaker die begrijpt waar het over gaat. Iemand dus met een minimum aan intelligentie en belangstelling, en met tenminste - laten we zeggen - VWO-bèta. Iemand verder met verstand van televisie, die kan afwegen welke van de vele ter beschikking staande middelen deze keer gaan worden ingezet: proefjes, animaties, opnamen op lokatie, eventueel inderdaad gesprekken, commentaarteksten en dergelijke. Zulke programmamakers zijn buitengewoon schaars; je bent in Nederland òf televisiemaker òf geleerd. De geleerde snelle jongen moet hier nog uitgevonden worden.

Stel dat desondanks onze reportage gemaakt gaat worden door een bekwame programmamaker, dan nog kan het op veel punten fout gaan. Hij moet de tijd krijgen om na te denken, geld om de programmavorm te kiezen die past bij het onderwerp, met andere woorden ook zijn baas moet iets begrijpen van wetenschappelijke televisie. Allemaal voorwaarden waaraan meestal niet wordt voldaan. Bij gebrek aan tijd, geld of bevattingsvermogen grijpt de programmamaker vaak maar gewoon naar het citaat van de deskundige, waarmee hij in één moeite door zich van de inhoudelijke verantwoordelijkheid ontdoet. De deskundige heeft het toch gezegd? Maar de ellende is steeds weer dat je vast zit aan de bewoordingen van de deskundige, die misschien deskundig is in een af andere tak van wetenschap maar niet in het kiezen van de juiste bewoordingen en het treffen van de juiste toon voor optimale overdracht van informatie - natuurtalenten uitgezonderd.

Ik sta hier als maker van reportages voor Het Klokhuis en ik wil u dus het een en ander gaan vertellen over de manier waarop Het Klokhuis tot stand komt. Ik moet daarbij vermelden dat een deel van wat ik vertel mijn persoonlijke werkwijze betreft - er zijn meer makers van reportages bij Het Klokhuis - maar simplificeren is een deel van mijn werk en ik ben vanochtend niet van plan u met dit soort nuances verder lastig te vallen.

Het Klokhuis heeft een vrijwel onaantastbare reputatie. We krijgen zoveel goede kritieken, prijzen en andere vormen van lof dat ik me soms afvraag of er nog wel iemand kijkt. Ook u, dat weet ik zeker, vindt Het Klokhuis een programma van hoge kwaliteit en u denkt vast dat we van tijd tot tijd duchtig nadenken over de taal die in ons programma word gebezigd. Ik maak u vanochtend een illusie armer. De taal in Het Klokhuis is geen punt van zorg; misschien zijn we wel zo talentvol dat we er niet op hoeven letten. De brieven die we krijgen bevestigen dat want voor zover die over taal gaan betreffen ze het gebruik van krachttermen door onze acteurs. De delen van Het Klokhuis waarin dingen worden uitgelegd - mijn werk - krijgen in dit opzicht geen kritiek.

Hoe krijgen we dat voor elkaar? Wij hebben het geluk te werken voor een medium waarbij taal een ondergeschikte rol speelt. Beeld is onze taal. Dat begint al bij het kiezen van de onderwerpen. Onderwerpen waarvan we vinden dat ze niet of buitengewoon moeilijk te visualiseren zijn - waarbij we dus gedwongen zouden kunnen zijn onze toevlucht te nemen tot een langdurig pratend hoofd - die doen we gewoon niet. Dat is een keuze waarmee je het oneens kunt zijn maar die Het Klokhuis nu eenmaal zo maakt. Daarmee maken we het onszelf, maar ook de kijker, makkelijk. Als je kunt laten zien dat een opgewreven kam snippers papier aantrekt hoef je dat niet te zeggen. Ons scheelt dat werk en het beeld blijft beter hangen bij de kijker dan een verbale mededeling van dezelfde inhoud. Ook als je gaat uitleggen hoe dat kan, kan het beeld de leidende rol vervullen - in een animatie stel ik me voor - en heeft een commentaartekst een illustrerende functie - als u begrijpt wat ik bedoel.

Natuurlijk is het meestal niet zo eenvoudig als ik het nu laat lijken. Het komt er wel degelijk heel precies op aan wat er wordt gezegd en hoe het wordt gezegd. Bij een animatie zijn alle vuistregels omtrent jargon, zinslengte enzovoorts onverminderd van kracht. Bovendien moeten beeld en tekst precies synchroon lopen, mag het tempo niet te hoog liggen en niet te laag en noem maar op. Het moet bewegen - echt waar - dat houdt de aandacht vast. Er zijn vergeleken met radio nog meer factoren om rekening mee te houden.

Dat geldt zeker ook wanneer er mensen in beeld verschijnen. Want helemaal zonder mensen en zonder praten gaat het natuurlijk niet. En net als bij radio zijn dan stem en dictie en taalgebruik belangrijk. Het weerzinwekkende van televisie is dat bij iemand die informatie staat over te dragen bovendien het uiterlijk er bijzonder veel toe doet. De reden is eenvoudig dat een opvallend uiterlijk afleidt. Daar moeten we dus op letten wanneer we eventueel mensen willen interviewen, maar vooral bij het kiezen van een presentator.

Ik wil graag even met u stilstaan bij het fenomeen presentator. Gaat het bij radio nog voornamelijk om eigenschappen die met spreken te maken hebben, bij televisie gaat het uiterlijk een sleutelrol spelen, maar ook dat weer in uiterst brede zin. Hoe iemand beweegt, hoe iemand in de camera kijkt, lacht, zich kleedt, het valt bijna niet te analyseren en daarom hebben we het woord 'uitstraling' maar uitgevonden.

Voor Het Klokhuis moeten de presentatoren haast onvoorstelbaar veel kunnen. Eruit zien en klinken als een vriendje of vriendinnetje van om de hoek. In moeilijke omstandigheden, zoals in vliegtuigen, in conservenblikjesfabrieken of voor het oog van een groep kinderen moeten ze een samenhangend verhaal tegen de camera houden terwijl ze bovendien een ingewikkelde reeks handelingen moeten uitvoeren om een demonstratie tot een goed einde te brengen. Dat, en nog veel meer - om een TV-cliché te gebruiken - tijdens opnamedagen die nooit acht uur duren maar vaak meer dan het dubbele. En het moet soms tien keer over. En maar vrolijk kijken. Op TV lijkt het makkelijk maar u en ik zijn totaal ongeschikt voor dat baantje, dat verzeker ik u.

Onze presentatoren wordt vaak gevraagd: weet je dat nou allemaal zelf, bedenk je dat allemaal zelf? Dat is niet het geval. De inhoud van de informatieve reportages in Het Klokhuis wordt bepaald door types zoals ondergetekende, regisseurs en redacteuren. Om op de presentatoren terug te komen, en ik ben daarmee ook weer terug bij het onderwerp 'taal', die presentatoren worden door redactie en regie geïnformeerd en houden op lokatie hun eigen verhaal. Dat wil zeggen, begin, midden en eind liggen vast, de beelden grotendeels ook, maar de presentatoren kiezen hun eigen bewoordingen. Want het is niet voldoende dat de zinnen kort zijn, dat het jargon ontbreekt, dat er voorbeelden worden gegeven, dat de intonatie deugt, het uiterlijk niet afleidt, enzovoorts, enzovoorts. Dat zou je allemaal kunnen synthetiseren met een geschreven tekst en een voorlezer. Maar wij dwingen onze presentatoren - en het zijn goede presentatoren dus ze zouden het denk ik niet anders willen of kunnen - om eerst te begrijpen waar het over gaat en dat dan min of meer spontaan te reproduceren in spreektaal.

Gebruik van jargon is zo uitgesloten, lange zinnen kunnen niet ontstaan, de intonatie is vanzelf in orde en als het goed is straalt de spreker bovendien uit dat hij of zij iets te weten is gekomen en het leuk vindt daar iets over te vertellen. Daarmee is niet gezegd dat alles maar vanzelf gaat, want de informatie bereikt de presentator pas nadat een heel team zich ermee heeft bemoeid. Maar het blijft saillant dat je na zoveel nadenken, selecteren en redigeren uitkomt bij ordinaire spreektaal als meest bruikbare middel om beelden toe te lichten.

Overigens vind ik televisie volkomen ongeschikt voor het overdragen van informatie over wetenschap en techniek. Trouwens voor het overdragen van informatie over wat dan ook. Zonet zei ik het al triomfantelijk: beeld is onze taal. Als ik het anders formuleer klinkt het wat minder juichend: alleen de beelden worden onthouden. Televisie als zodanig is niet vluchtig, het heeft veel impact weet u wel, maar wat er wordt gezegd is wel vluchtig. Na een uitzending van het Journaal zullen kijkers zich herinneren dat er weer eens honger was in Afrika, maar als je vraagt waar precies, hoeveel slachtoffers er zijn, wat de oorzaak is en welke landen hoeveel hulp hebben aangeboden, dan krijgen ze het moeilijk. Daarom helpt het, en dat is bekend, als beeld en geluid dezelfde informatie verstrekken, in plaats van dat de beelden alleen maar dienen om te tekstuele informatie uit te zitten.

Maar dat is niet genoeg. Zelfs als ik me heb uitgesloofd met animaties en proefjes en zo goed mogelijke teksten, heb ik niet de illusie dat kijkers het de volgende ochtend op hun beurt aan een ander kunnen doorvertellen. Daarvoor gaat het te snel, hoe langzaam het ook gaat. Je kunt nooit terug. Televisie kan geen informatie overdragen. Wel een gevoel. Kok keek vrolijk en Bolkestein nors. Dàt onthou je. Dat klinkt Veronica-achtig maar ik bedoel het heel integer. Ik geloof niet dat ik door een televisieprogramma iemand de Wetten van Newton kan inprenten. Wel dat de zwaartekracht een interessant verschijnsel is dat verder gaat dan een geschaafde knie. Je zou er eens iets over kunnen vragen aan je ouders of op school; je zou er een boek over kunnen lezen. Televisie kan belangstelling wekken, informeren doe je met tekst, in een boek of zo, liefst rijk geïllustreerd, dat wel.

Nog een paar woorden over Internet. Internet en taal, Internet en informatie over wetenschap. Je kunt via Internet informatie vinden. Je kunt je abonneren op gratis wetenschappelijke nieuwsbrieven, er zijn populair-wetenschappelijke tijdschriften on-line, elektronische discussiegroepen en dergelijke. Er is onnoemelijk veel; dat is de kracht en de zwakte. Als je iets zoekt kun je het soms niet, of maar moeilijk, vinden. Als je iets vindt heb je kans dat het hopeloos véél is. Geroutineerde Internetgebruikers ontwikkelen een soort snelleestechniek, waarmee je voornamelijk bepaalt of iets de moeite waard is, om het vervolgens niet te lezen maar op te slaan. De vluchtigheid van elektronische informatie is zo nog groter dan die van de televisie. Verder is er het verschijnsel hypertekst. Wat is dat? Stel u een tekst voor met daarin een aantal moeilijke woorden die toelichting behoeven. Je kunt nu zo'n moeilijk woord in een afwijkende kleur op het scherm laten verschijnen, als teken dat er een elektronische voetnoot aan is gekoppeld. Op zo'n woord wijzen met de muis en dan klikken brengt de voetnoot op het scherm. Een prachtig, handig systeem.

In potentie, ja. In de huidige praktijk, nee. Op de Internetcomputer, de Webserver, van het blad Intermediair staat een artikel dat ik heb geschreven dat van dit soort hypertekstverbindingen is voorzien. Ik heb dat helemaal verkeerd gedaan. Er staat een kop boven dat artikel, en dan staat er 'door Herbert Blankesteijn', met mijn naam in het blauw. Als je daarop klikt krijg je een pagina op het scherm met allemaal weetjes over mij. Niet omdat dat nodig is, want mijn naam is geen moeilijk woord, maar omdat het kan. Op die pagina over mij, die dus als voetnoot fungeert, staat bijvoorbeeld NRC Handelsblad vermeld. In het blauw, niet omdat het nodig is, maar omdat het kan. Wie daarop klikt krijgt informatie over NRC, en zit voor hij het in de gaten heeft artikelen uit de computer van NRC te lezen. Vergeten is mijn Intermediair-artikel waaraan hij was begonnen. Zo moet het dus niet. Enerzijds zijn hypertekstverbindingen nuttig om de aandacht te trekken - kijk eens wat ik modern ben, wat ik een informatie heb toegevoegd aan de eigenlijke tekst - en om dingen extra uit te leggen, anderzijds bemoeilijken ze het vasthouden van de aandacht. Iets dergelijks is aan de hand met illustraties op Internet: een mooie lay-out is aantrekkelijk maar maakt het verzenden van een pagina ingewikkeld en dus traag, en dat irriteert juist weer.

Computernetwerken bieden dit soort volstrekt nieuwe gebruiksmogelijkheden voor de taal, voor educatie, voor informatie. Maar net zoals we hebben moeten leren hoe je televisieprogramma's maakt - programma's van 30 jaar geleden zijn niet om aan te zien - zo moeten we nu leren werken met die nieuwe middelen. Mijn artikel bij Intermediair had ik, behalve met elektronische voetnoten, kunnen illustreren met plaatjes, maar ook met geluid en met bewegend beeld. Maar we weten nog lang niet wat de beste manier is om dat te doen, gegeven het doel dat je hebt.

Het is wel waarschijnlijk dat de taal het moeilijk gaat krijgen. Niet alleen omdat er zoveel nieuwe, hoe zeg je dat, niet-talige middelen zijn om gedachten uit te drukken. Maar ook omdat de rol van redacties en uitgevers zal verminderen. Er is geen kwaliteitscontrole meer. Iedereen met een Internetaansluiting kan op eigen houtje eigen werk publiceren op Internet, dat wil zeggen het voor iedere Internetgebruiker toegankelijk maken. Op de techniek daarvan ga ik nu maar niet in, u wilt van me aannemen dat dat kan. Het kan nu al, ik doe geen voorspelling, dit gebeurt al op grote schaal. En als u weet dat Internetgebruikers niet alleen diagonaal lezen maar ook diagonaal schrijven, dan begrijpt u hoe laat het is. Daarbij is Engels vaak de voertaal, ook voor de Nederlanders op het netwerk. Er is veel rotzooi op Internet.

Ik heb u vanuit mijn achtergrond als wetenschapsjournalist geschetst wat volgens mij de rol van taal is in de vier media waarmee ik te maken heb. Het blijkt dat naarmate een medium nieuwer is, de rol van de taal geringer is. Dat beeld lijkt niet zo vrolijk maar het goede nieuws is dat de mogelijkheden van mensen om te communiceren en zich te uiten explosief toenemen. Taal is immers geen doel maar een middel en er zijn steeds meer middelen beschikbaar.

En daar zou dit pratende hoofd het bij willen laten. Ik dank u.


Het materiaal dat hier verkrijgbaar is mag worden gedownload, gelezen en zelfs gekopieerd, maar alleen voor eigen gebruik. Vermenigvuldigen met winstoogmerk is niet toegestaan. Alles is copyright Herbert Blankesteijn, tenzij anders vermeld.
  • Terug naar het Menu Populariseren.
  • Terug naar het Hoofdmenu Archief Herbert Blankesteijn.