Antieke computers
Herbert Blankesteijn, NRC Handelsblad jan. '99
Computers worden vlot afgedankt, modellen worden binnen een jaar uit de roulatie genomen, hele merken verdwijnen. Het verzamelen van oldtimers is een hobby in opkomst.
"Ik verzamel computers." De mededeling leidt vaak tot grote ogen, vooral bij mensen die net 'aan de pc' zijn gegaan, of het nog zonder doen. Eén computer is al gek genoeg, nietwaar?
-"Hoeveel heb je er dan?"
- "Een stuk of vijftig." En om het nog gekker te maken, kan ik er aan toevoegen dat ik dat aantal vooral heb bereikt door een vijftiental van die apparaten aan andere sjacheraars of aan de vuilnisman mee te geven. Zelfs voor een verzamelaar zijn er grenzen.
De tijd is rijp om een hobby als deze te beoefenen. Er is aanbod. De liefhebbers van het eerste uur zijn overgegaan op multimedia en schaven niet meer aan zelfgeschreven software. Houden ze die 'hobbycomputer' als aandenken of moet-ie toch maar de deur uit? Tien jaar geleden waren er talloze pc-privé-projecten, die mislukten omdat de computers destijds te lastig waren in het gebruik. Nu is dat anders geworden, de fiscus werkt weer mee, mensen proberen het voor een tweede keer. Die zelden gebruikte eerste pc moet van zolder weg want hij neemt maar ruimte in en naar de maatstaven van nu kun je er niets meer mee. Al te vaak spreek ik mensen die net zo'n oldtimer bij het grof vuil hebben gezet - waar ze gretige aftrek vinden; ook bij mij viste de officiële vuilnisman achter het net.
Er is een groeiende subcultuur van computerverzamelaars, die ten dele elkaar beconcurreren maar vooral elkaar helpen door apparaten en tips uit te wisselen. Het ideale medium voor deze mensen is uiteraard Internet. Er wordt gecorrespondeerd via elektronische post en nieuwsgroepen, er zijn complete ruilsystemen, en menige collectie staat ten toon op het World Wide Web. Veel van de in serie geproduceerde microcomputers van na 1976 krijgen zo een goed onderkomen.
Wat zijn nou leuke verzamelobjecten? Uiteraard is de meest interessante fase voor de particuliere verzamelaar die van de eerste microcomputers, zo tussen 1975 en 1985. Dat waren de machientjes die vaak nog zonder monitor en diskdrive werden verkocht, die audiocassettes gebruikten om gegevens op te slaan, aangesloten werden op een tv-toestel en die veelal door de bezitter zelf moesten worden geprogrammeerd. Het aantal modellen van deze apparaten is beperkt, ze zijn klein, er is vrij makkelijk aan te komen, je kunt er leuk aan sleutelen en sommige beginnen al geld waard te worden. Een Sinclair ZX 80 (van de Britse uitvinder-ondernemer Sir Clive Sinclair), voorloper van de populaire ZX 81 en de dito Spectrum, kan 300 tot 1000 gulden kosten dan wel opleveren. Dat is een veelvoud van de straatwaarde van latere computers, die veel meer kunnen. Een '286' pc-kloon heeft praktisch waarde nul.
Computers van na 1990 hebben vaak weer een zekere waarde op de tweedehandsmarkt, omdat ze met de muis te bedienen zijn, soms een cd-romspeler en geluidsmogelijkheden hebben en daardoor nog redelijk bruikbaar zijn. Voor verzamelaars is er na 1985 eigenlijk geen beginnen meer aan door het astronomische aantal merken en modellen dat op de markt is gezet. Ook wordt het aanzienlijk minder interessant doordat de pc de markt gaat domineren. Het enige wat je kunt doen is een paar qua gebruiksmogelijkheden representatieve computers bij elkaar scharrelen, of je juist richten op merkwaardige gevallen. Schootcomputers zijn bijvoorbeeld vaak interessant vanwege de originele oplossingen die worden gevonden om het apparaat klein en licht te houden. Elke fabrikant heeft het toetsenbord en het scherm weer op een andere manier weggeklapt, de diskdrive en de accu in een ander hoekje gewurmd, het handvat en het tasje een ander design gegeven. Maar ook dit is de laatste jaren sterk gestandaardiseerd, met de toenemende populariteit van het notebook. Echt leuk zijn verder de pogingen om computers op de markt te brengen die geen computer mogen heten, zoals de Videowriter van Philips, een computer die alléén maar kon tekstverwerken en daardoor geen van de problemen kende die pc sinds jaar en dag plagen, zoals het eeuwige vastlopen. Een andere fraaie exoot is de Envision van Olivetti, een Pentium-computer die op een tv moest worden aangesloten, een draadloos toetsenbord had, en zo het 'computeren' in de huiskamer moest brengen. Mislukkingen op de markt zijn de trofeeën van de verzamelaar.
Moeilijker ligt het met de veel oudere en dus grotere computers van voor 1977. Die zijn lastig te bergen en te onderhouden. Ze zijn ook veel zeldzamer. Tegelijkertijd signaleert de Computer History Association of California (CHAC), een van de organisaties die zich bezighoudt met de geschiedschrijving van de computer, dat rond de eeuwwisseling een vloedgolf van tientallen jaren oude bakbeesten zal loskomen in verband met het millenniumprobleem, en dat deze apparaten verloren zullen zijn voor het nageslacht als ze niet ergens worden geadopteerd.
Hoe oud is 'de computer' eigenlijk? Dat hang af van de definitie. Hulp bij het rekenen wordt sinds meer dan 5000 jaar geboden door het telraam, waarschijnlijk uitgevonden door de Babyloniërs. Veel meer dan een geheugensteuntje is een telraam niet: het toepassen van de rekenregels wordt in het menselijk hoofd gedaan. Een andere mijlpaal in de geschiedenis van het rekenen is de eerste mechanische rekenmachine, rond 1625 gemaakt door Wilhelm Schickard, een vriend van de astronoom Johannes Kepler.
Een echte computer is programmeerbaar. De gebruiker kan bepalen wat het apparaat moet gaan doen. Hij kan ingewikkelde bewerkingen formuleren en daarna pas de getallen opgeven die moeten worden bewerkt. Ook kan hij in één keer een hele reeks getallen invoeren die een voor een, of in groepjes, dezelfde bewerking moeten ondergaan. Een computer rekent 'aan de lopende band'. Het eerste ontwerp voor een programmeerbare mechanische rekenautomaat is halverwege de vorige eeuw op papier gezet door de Brit Charles Babbage. Babbage was zijn tijd zover vooruit (zijn machine was digitaal, had iets wat op een processor leek, een werkgeheugen, en invoer door ponskaarten) dat het hem niet lukte zijn Analytical Engine daadwerkelijk te bouwen. Dat is pas onlangs door het Science Museum in Londen gedaan. De eerste digitale elektronische computers werden gebouwd rond 1940 op verschillende plaatsen in de VS en in Engeland. Deze werkten nog met vacuumbuizen. De computer as we know it zag het levenslicht in 1977, toen de Apple II op de markt kwam, de eerste kant-en-klaar verkochte bureaucomputer.
De computer heeft dus een korte maar bewogen geschiedenis. De snelle ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat er in een paar decennia veel is gedaan dat de moeite van het vastleggen of bewaren waard is. Misschien wel te veel. Diezelfde hectiek is er de oorzaak van dat veel verloren is gegaan. Bovendien waren de eerste machines groot en onbetrouwbaar. De ENIAC, een van de eerste digitale computers, aan het einde van de Tweede Wereldoorlog geconstrueerd aan de universiteit van Philadelphia, bestond uit 30 ton aan apparatuur en telde 18.000 buizen waarvan er elke paar minuten een moest worden vervangen. Geen handig object voor in een museum. Het voornaamste wat er van de ENIAC bewaard is gebleven is de informatie over de werking. Er bestaan programmaatjes die de ENIAC nabootsen op een moderne pc, en er is zelfs een vingernagelgrote chip ontwikkeld die hetzelfde doet als de mastodont uit 1945. Recentelijk is er nog een wedstrijd gehouden in het schrijven van programma's voor deze van de aardbodem verdwenen computer.
Van de wetenschappelijke computers van voor 1950 zijn geen werkende exemplaren bewaard gebleven. Van de Mark 1, een baanbrekende machine die in 1948 in Manchester tot stand kwam, bestaan alleen simulatoren. Aan de TU Delft is in de jaren '50 volop met computers geëxperimenteerd; een aantal pronkstukken uit die periode staat in de studieverzameling van de faculteit Informatietechnologie en Systemen, maar niets werkt meer.
In 1951 presenteerde Remington-Rand de UNIVAC, de eerste in serie geproduceerde computer. In 1953 verscheen de IBM 650, de eerste computer die in massaproduktie werd gefabriceerd. De oplage bedroeg uiteindelijk bijna 2000 stuks. Massaproduktie biedt ruimere mogelijkheden voor het bewaren van (werkende) exemplaren dan de eenmalige experimenten van voor 1950. Toch is de oudste werkende computer die ik al speurend op Internet heb kunnen vinden pas van 1964. Hij is in het bezit van het eerder genoemde CHAC. Gelukkig dus maar dat er initiatieven bestaan om te redden wat er te redden valt. In Nederland is de collectie van de TU Delft er één van, al is die niet voor het publiek toegankelijk. De universiteit van Amsterdam (UvA) heeft sinds vijf jaar een Computermuseum waar computers, rekenmachines en toebehoren in werkende staat worden bewaard en tentoongesteld. De expositie is op afspraak te bezichtigen. Ook het PTT museum en het schrijfmachinemuseum Scryption houden zich zijdelings met computers bezig. Verder is er een initiatief genaamd Floating Point dat in 1992 is uitgegaan van de Hobby Computer Club HCC. Floating Point streeft naar een algemeen computermuseum voor het publiek, waar uitleg wordt gegeven over de geschiedenis, de werking en het belang van computers.
Ruimte is een groot probleem bij iedereen die computers verzamelt. Mijn zolder moest één keer verbouwd en twee keer opnieuw ingericht worden om de zaken onder controle te houden. Floating Point heeft voor zijn collectie een depot bemachtigd in Voorburg maar alle pogingen een passende expositieruimte te bemachtigen zijn tot nu toe vergeefs geweest. Het computermuseum van de UvA heeft al vijf jaar één kamer als expositieruimte, waar de computers staan opgesteld in stellingen die tot aan het plafond reiken, en bezit een depot dat al verschillende keren heeft moeten verhuizen.
De vraag of de objecten in een computercollectie horen te werken geeft aanleiding tot dilemma's. 'Delft' geeft er de voorkeur aan de historische machines te laten zoals ze zijn. Je gaat de ruïne van Brederode ook niet herbouwen. De conservator van het Computermuseum van de UvA, universitair hoofddocent Edo Dooijes, vindt daarentegen dat de essentie van zijn apparaten de werking is. Daarom streeft hij ernaar alle machines in zijn collectie in werkende staat te houden. Dat noopt hem soms tot ingrijpende maatregelen, zoals het 'kannibaliseren' van de ene computer om een identieke andere in bedrijf te houden. Bij unieke machines zoals die in Delft kan dat natuurlijk niet. Bij in serie geproduceerde exemplaren, zoals Dooijes voornamelijk heeft, is het niet snel een bezwaar omdat de onderdelen inderdaad uitwisselbaar zijn. De tientallen amateurverzamelaars, vaak mensen met encyclopedische kennis van een bepaald historisch type microcomputer, volgen ook deze tactiek. Ze hebben niet zelden een doos vol exemplaren van een bepaald type zodat ze nooit zonder onderdelen zitten.
Als een oude computer wil blijven werken blijven er nog problemen genoeg over. Niet alleen de onderdelen worden niet meer gemaakt, ook de supplies zijn niet meer te krijgen: schijven, linten, papier en dergelijke. Floppy disks van 5,25 inch zijn hier en daar nog wel te koop maar dat is een aflopende zaak. Omdat de schijven zelf een beperkte levensduur hebben moet datgene wat erop staat op een of andere manier in veiligheid worden gebracht. Een werkende computer zonder software is een zinloos object, daarom moet een computerverzamelaar ook software verzamelen. Nu zijn de meest duurzame opslagmedia van het ogenblik, harde schijven en cd-roms, alleen te benaderen door de computers van dit moment. En die kunnen weliswaar sommige schijven van oude computers lezen (MSX, Atari) maar andere niet (C64, Apple II, BBC). Er zijn dus ingewikkelde kunstgrepen nodig, bijvoorbeeld via modems of speciaal ontwikkelde interfaces, om software en data van de oudste microcomputers langdurig te bewaren. En daar komt lang niet iedereen aan toe. Mijn dozen vol floppies met Apple II- en C64-software gaan een onzekere toekomst tegemoet, om maar te zwijgen van de vele audiocassettes met programma's voor de Sinclair Spectrum en voor de Electron en de BBC, beide van Acorn. Nog een geluk dat in de goede oude tijd de handleidingen gewoon in boekvorm werden meegeleverd in plaats van in digitale vorm zoals nu vaak gebeurt. Handleidingen van oude computers zijn van onschatbare waarde omdat de werking van verschillende modellen vaak aanzienlijk verschilt, en soms juist op heel geniepige details. Een computer zonder handleiding kun je net zo goed niet in je collectie hebben.
Een nagel aan de doodkist van de verouderde computer is: kunststof. Plastic heeft de reputatie duurzaam te zijn, althans niet afbreekbaar, waardoor het in de leefomgeving problemen geeft. Plastic in voorwerpen die wat langer mee moeten is een ramp. Het verkleurt op een trieste manier: kasten, monitoren en toetsenborden die begonnen zijn in het klassieke computerbeige, vervallen tot een gelige tint die je de lucht van verschaald bier en urine in de neus brengt. Snoeren worden stug en gaan barsten vertonen. Delen die nu en dan wat kracht moeten opbrengen, zoals voetstukken van monitoren, krijgen de neiging te splijten. Een enkele keer gaat het om zeer vitale onderdelen. Drie van de vier Sinclair Spectrums die ik heb gekregen, werkten niet meer, hoewel de gevers hadden verzekerd dat het computertje nog werkte toen het naar zolder ging. Alleen de meest recente werkte nog. Oorzaak in alle gevallen: de kunststof lintkabel die inwendig het toetsenbord verbindt met de printplaat waarop de elektronica is samengebracht. Dit ding vergaat gewoon. Zo'n kabel is nieuw niet meer te krijgen. Vervangen is alleen mogelijk door een compleet toetsenbord uit een andere Spectrum te transplanteren. Maar het materiaal daarvan is net zo oud als dat van de kapotte kabel. Het zal hoogstwaarschijnlijk tijdens de operatie bezwijken doordat het barst, of anders een paar jaar later stilletjes ophouden met functioneren. Niemand heeft zich ooit gebogen over de vraag onder wat voor klimatologische omstandigheden je een Sinclair Spectrum moet bewaren om zijn leven zo lang mogelijk te rekken. Koel, donker en droog, gok ik; een doos op zolder is dan zo slecht nog niet maar het kan vast beter. Het is zeer de vraag of er over tien jaar nog werkende Spectrums op de wereld te vinden zijn.
Soms kun je een computer redden door een kapot onderdeel te vervangen door één dat eigenlijk niet in het apparaat thuishoort, maar wel (ongeveer) dezelfde werking heeft. Dat kan een processor zijn, een geheugenchip, een complete printplaat of diskdrive, een toets van een toetsenbord of gewoon een schroefje. Naarmate je vaker dat soort machinevreemde ingrepen doet glijd je af van het in de vaart houden van een werkend apparaat naar het nabootsen van de werking van het apparaat, oftewel het emuleren. Dat kan 'in hardware' dus met een spceiaal gebouwd apparaat dat doet wat de oorspronkelijke computer doet, zoals de ENIAC-op-een-chip, of 'in software', zoals de programma's die een hedendaagse pc zich laten gedragen als een ENIAC of een Mark1. Voor de meeste microcomputers uit het tijdperk 1975-1985 zijn emulatoren te krijgen op Internet, gemaakt door liefhebbers. Bijvoorbeeld, inderdaad, voor de Sinclair Spectrum, maar ook voor de ZX 81, de C64 en talloze andere. Verschillende emulatoren gaan zover dat ze zelfs de mogelijkheid bieden een cassetterecorder op de pc aan te sluiten zodat de oorspronkelijke software kan worden geladen, en soms ook kan worden opgeslagen op de harde schijf.
Volgens Edo Dooijes van het Computermuseum van de UvA zal over vijftig jaar geen van de computers die tot nu toe zijn gemaakt, meer werken, bij gebrek aan onderdelen en andere benodigdheden. Hij houdt zijn computers aan de praat, niet als doel op zichzelf, maar om de informatie over de werking te verzamelen en, voor zover nog nodig, vast te leggen (hij heeft boekenkasten vol met handleidingen). Zijn hoop is dat over een halve eeuw aardig wat computers van nu kunnen worden nagebootst op de computers die dan gangbaar zijn.
Het materiaal dat hier verkrijgbaar is mag worden gedownload, gelezen en zelfs gekopieerd, maar alleen voor eigen gebruik. Vermenigvuldigen met winstoogmerk is niet toegestaan. Alles is copyright Herbert Blankesteijn, tenzij anders vermeld.